en Goedele voelde dat alles weer goed
was. In hare hersens wapperden de driftige woorden:
--Leven!... Leven!... Vrije leven en vrije liefde!...
En ze leefde aldus, en 't deed haar deugd dat ze 't onder Romaan's
invloed zoo schoone merkte. Ze was vrij. Geen banden knelden haar, geen
wil van moeder bezeerde haar, geen muren van 't vierkante huis alginds
wogen op haar. Ze was vrij levend en hare liefde, die sterkelijk uit
eigen zinlijke emotie en eigen gepeinzen was opgerezen, hare liefde was
vrij....
Met nieuwe gretigheid liep ze dan naar het huizeken, waar Johannes op
haar wachtte of waar zij op Johannes wachten zou.
Het stond in een nauw en stil straatje, en ze kon 't goed bereiken
zonder belonkt te worden. 't Was een laag ouderwetsch gedoe met een
verdiep en een trap voor de deure. Johannes had het binnenwaarts met
kunstigen smaak versierd. Er waren vlakvloers twee plaatsen en een
verandah. Hij had de verandah met allerhande groen en gebloemte bezet,
en een schuchter blauwig licht laten binnenzijpelen. Daarnevens had hij
een weelderige zitkamer gemaakt met open heerd, en alles was er in zoo
teere tinten aangebracht dat nievers een blik aanstooten kon tegen een
onbehendige verve. Dikke tapijten voerden den tert van voeten en 't
lichte geschuif van stoelen onhoorbaar over den vloer. Lage zetels
omdeden 't lekkere vuur, dat langs welriekende sperrescheiers opvlamde,
en pelsen matten legden onderaan een doezelige zoetigheid.
Deze plaats gaf met een dobbele deure toegang tot de slaapkamer. Hier
was met voorliefde het minste hoekje mooi-gezellig gemaakt en midden-in
stond de breede sponde, geheel en al met kanten spreien bedekt en
omhangen met doorzichtige voolen. Lichtgeel marmer lag op de waschtafel
en er rechtover, was een hooge psyche-spiegel ook met licht gewaad
omstrjkt. Langs de muren viel, in zwaar gevouw, het thee-rozig
behangsel.
Goedele ging zelden op het verdiep, waar Johannes twee liefelijke
leeskabinetten en een badkamerken aangelegd had. Het huizeken had
overigens 't karakter niet van een blijvende woonste en 't leek meer
op een verrukkelijk pied-a-terre, een donzig nest voor schuchtere en
angstige verliefden.
't Gebeurde zelden dat hij niet voor haar binnen was. Ze had halvelings
de deur opengeduwd, als hij haar reeds in zijne armen ontving en haar,
onder driftig zoenen, telkens bedankte dat zij toch weer gekomen was.
Hij staarde diepe in hare oogen:
--Melieve!
--Johan!
Ze lachte hem
|