FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174  
175   176   177   178   179   180   181   >>  
bereikt hebben,--die weelde voor u. Maar wat is deze weelde? Wat is een leven, dat niet werkzaam is--en dat geld, al dat geld? Zoo insgelijks moet geld werkzaam zijn, mijn kind.... Goedele luisterde met aandacht, en, binst de donzige schemering, klonk moeders stem met endelooze goedheid om. Ze liet de klanken zacht aankloppen tegen hare hersens en de beelden werden zichtbaar overhand. Geen aandoening wekte in haar de trage gezegden, maar ze hielden haar geest bezig, zoodat geen ander gepeins er folteren kwam. Ze leunde tegen 't bedde, en ze voelde gestadig 't gekriebel van moeders vingeren over hare hand. Ursule zei: --Als grootvaders geest aan 't verzwakken ging, heb ik 't beleid van zijn zaken op mij genomen, ja. Naderhand ben ikzelve verzwakt en niemand was daar om de vruchtbare doening door te zetten. Nu zijn we langen tijd gebleven zonder nuttig bedrijf, en dat is zonde. Wat wij door werken gewonnen hebben, moet verder door werken oogsten dragen. Ja, oogsten dragen. Meent ge niet, mijn kind, dat we hier lam en schuldig de dagen langshenen slenteren? Meent ge niet dat we schadelijk zijn? Ze zweeg een wijlken. --We zijn schadelijk, omdat we de leegheid van onze handen bevoordeeligen. En, ziet ge, ik had gedacht eertijds: later wordt mijn jongen groot en struisch, later schiet mijne dochter krachtig op, en dan werp ik den last van mijnen rugge en dan zie 'k mijn kinderen met nieuwe sterkte het schoone gewicht dragen ... later.... Toen heb ik den tijd afgewacht, maar de tijd is niet gekomen.... Toen heb ik geweld willen doen.... Toen is mijn jongen vergaan, verre van mij, te lore, te lore. Dikker stapelde de duisternis zich tallenkante thoope. Goedele zag rijzekens in 't witte gelaat van Ursule de donkere schaduw van den mond, die roerde. De oogen echter, weggeveegd door den dompigen nacht, zag ze ziet. --En zal ik nu alle hoop moeten verlaten, mijn kind? Zal ik, na alle verlies, de laatste toevlucht, die nu rest, verliezen? Ik vrage u dat. Ik dwing u niet. We moeten discuteeren. Naarmate ze dichter haar doel naderde, deed ze zoeter fluisteren haar wiegende stem, en ze trachtte na te gaan op Goedele's wezen, dat vlak onder de schuinsche klaarte van 't venster nog opbleekte, hoe hare woorden een doordringenden invloed kregen. Goedele's wezen bleef stille en aandachtig. 't En was geen moedeloosheid, die er over lag; 't was een geduldige ondergeschiktheid, alsof ze nu op voorhand alles aannemen en verdrag
PREV.   NEXT  
|<   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174  
175   176   177   178   179   180   181   >>  



Top keywords:

Goedele

 

dragen

 

Ursule

 

moeten

 

schadelijk

 

oogsten

 

jongen

 

werken

 

weelde

 

moeders


hebben

 

werkzaam

 

gelaat

 
donkere
 

schaduw

 

rijzekens

 
weggeveegd
 
thoope
 

echter

 

dompigen


roerde

 

sterkte

 
schoone
 

gewicht

 

nieuwe

 

kinderen

 

mijnen

 

afgewacht

 

gekomen

 

Dikker


stapelde

 

duisternis

 

geweld

 

willen

 

vergaan

 

tallenkante

 

woorden

 

doordringenden

 

invloed

 

kregen


opbleekte

 

schuinsche

 

klaarte

 
venster
 

stille

 

voorhand

 

aannemen

 

verdrag

 
ondergeschiktheid
 
aandachtig