of 't deurken open en hij stond daar, met gulzige blijdschap
haar ontvangend. Hij leidde haar binnen, ontdeed haar van haar hoed en
drukte haar sterkelijk tegen zijn borste. Hij en had geen verwijt. Hij
bloosde van geluk. Hij en vroeg niet waar zij zoo al met een keer
verwijld had, zonder verwittigen, en zijn blik was klaar, open, vol van
zijne al-vergoedende liefde. Ze meende toch, beschaamd tegenover al
zijne kieschheid, dat ze hem een uitlegging schuldig was, en ze haperde
in ingewikkelde gezegden. Ze zette zich neer op zijnen schoot en omvatte
zijn hoofd. Ze fluisterde:
--Ik ben stout geweest....
Hij kuste op hare lippen de ongemakkelijke woorden weg. Hare vingeren
schoven streelend langs zijne slapen en sleerden door zijn haar. En ze
zei:
--Ja--stout, en ondankbaar.... Och, weet ik nog wat er gebeurd is?
Kijk me eens aan.... Ligt er ievers een leelijk speur in mijne oogen?
--Zwijg, lieve. Mij zie 'k daar in een sterreken....
--Ge zijt goed. Wanneer was ik laatst bij u? Een eeuw is 't geleden.
--Een eeuw, ja....
--Herinnert ge u nog mij?
--Deugniet, die me lief zijt!
Hij lachte luid. Maar Goedele, in zwakke aandoening, voelde haar herte
week worden. Het docht haar dat ze nooit dieper hare liefde gewaar was
geworden dan nu. Ze zei, met bevende stemme, dat hij zekerlijk boos
geweest was op haar.
--En nu ziet ge mij minder geerne. Ik merke 't aan mijn eigen. Zoo
machtig woelde in mij uw beeld. Ik hebbe schuld, Johannes. Waarom zegt
ge niet dat ik schuld hebbe? 't Is dat kleiner mijne schuld is in uwe
gepeinzen, wijl kleiner uw liefde is geworden....
--Nu wordt ge schuldig, in waarheid.
Hij antwoordde heel ernstig, en ze bleven een langen tijd sprakeloos
turen in malkanders wezen, tot weer hunne lippen te gare zich vereenden,
trage en innig. Ze liet haar hoofd nadien neerzijgen op zijnen schouder,
en haar warme asem fleerde matelijk langs zijn blooten hals.
De zonne, van uit de vierkante vensterruitjes, stortte in lichtende
tichels op den vloer en zijpelde om hunne borsten, lager wegklaterend
over hunne knieen. Op de geheven tjoppekens van Goedele's schoenen,
tikkelde een leutige straal en spetste er veelvoudig uiteen.
Ze zwegen. Her geraakte hier de schoone peiselijkheid van vroeger, en
vertrouwelijk schoven allentwege de welriekende luchten. 't Was de
bedwelming van te voren, en ze voelden zich wegglijden, weerloos en
gedwee, binstdat korter hun boezem opzwol. 't Was terug de liefelijke,
|