papier aan. Even ruischte het en rolde het te lore
onder de kasse. Nu lag hij te krabben om het her in 't bereik van zijn
neus te halen. Hij kantelde op zijn linkerflank omme en stiet hopeloos
met zijn achterpooten, binstdat zijn kodde koortsig overentwere te
vlaggelen begon.... Hij gaf de poging op, rechtte zijn vermoeid lijf en
stond zijlings heel dom naar Ursule te kijken. Ursule troetelde:
--He-wel, mijn floddereerken, gij zotte bobijne! Ze lachte met
luidelijke leutigheid, en Goedele moest Seppie oppakken en hem op 't
bedde zetten, waar hij seffens aan 't luierikken lag onderdefleerende
vingeren van zijn meesteresse.
Maar subiet kwam een nieuwe koortse Ursule aantasten en ze pruttelde:
--Nah ... nah ... de schoone sargie, de schoone lakens.... Kunt ge zijn
pooten niet proper maken, eer ge hem hier alles schenden laat. Och God,
och God! wanneer zal ik genezen zijn en dees huis bestieren, dat naar
zijn ondergang wil!
Goedele verdroeg hare buien, en zoo gingen de dagen om. Ze deed niets
liever dan moeders verlangen benaderen, en zij en had geen pijne, als
haar een ongegrond verwijt toegesnauwd werd.
Met dezelfde gewilligheid ontving ze de bezoeken van Sebastiaan. Ze deed
hem nu dikwijls komen en de jongen was aangedaan om den wille van hare
brave liefelijkheid. Ze was niet meer ruw met hem. Ze zocht zijne
nabijheid zonder den wrevel te vreezen, die opging langs 't vrome gebaar
van zijne handen. Ze zaten weer saam aan moeders voetende, en hij kon er
spreken van zijn vele werkzaamheid, van zijne toekomst. Als Goedele hem
bezig hoorde, zijn woorden volgend, die heerlijke plannen omschreven,
had ze aldoor eene zwijgende aandacht. Maar, al knikte ze en liet ze
geen minste gezegde onbeluisterd, ze taakte niet al wat hij vertelde
voor haar. Hij zat, lijk altijd, te zoeken naar schoone zinnen, trage en
zorgvuldig.
--Mij, Goedele, overvalt gedurig het prachtige zicht der toekomst, waar
gij almachtige godinne zijt. Ik schik dan alles en verander hier en daar
een beeld, en 'k zoeke vlijtig of 't nievers u bezeeren kan. Zoo scheppe
'k in mijne gepeinzen de zoetste zoetigheid om u, en--hoe zou daar
entwat haperen, als gij er lachend en stralend te midden staat...?
Hij liet eene korte stilte gewichte geven aan de golving van zijn stemme
en voegde er bij:
--Ik ben gelukkig dat ge mij aanhooren wilt. Hij verwijlde alzoo met
weeke profijtelijkheid in 't gespeel van welluidende zinnetjes. Het was
klaar te merken dat d
|