en zou. En, in waarheid, ze verdroeg op voorhand alles zonder
onderzoek, gewillig en gedwee. Ze meenden erdoor stilaan haar zondig
gedrag te vereffenen. Ursule vroeg: Zoudt ge mij gehoorzamen ... in
alles?
--Ja.... Ja....
--In alles wat mijn wil mag zijn? Want, ziet ge, mijn laatste hoop is in
u. Mag ik op u berusten?
--Ja, moeder.
Ze zei 't trage en vastberaden. Een plotselijke emotie schoot op in
Ursule, en op hare lippen kwam roeren de kleine krulling van een
heimelijken lach. Ze bleef een wijle in de voordeelige donkerte alreeds
genieten van de zegepraal, die naderend was. Ze vatte nadien Goedele's
arm en deed haar dochter buigen, tot ze haar asem voelde in heur haar.
Ze lispelde:
--Ik dank u, ik dank u, ik hebbe u lief.
Ze rechtte zich dan, zat bijkans overend op de kussens en hare handen
kwamen roerloos liggen nevenseen, profijtelijk op de sargie. Het was bij
haar een gewone houding, als ze een gewichtige zake aantasten moest.
Hare duimen taakten mekaar. Ze sprak:
--Nu zullen we geld gaan winnen. Weet ge wat dat is? Het geld komt
binnen, uit al die menschenvingeren, die schuiven en plakken viezelijk
eromme. Het heeft een plezanten klank. We maken er hoopkens van. We doen
het werken, 't holt en 't schaveelt ijverig tallenkant, waar ik weet dat
het veilig is ... en 't komt hier aanrinkelen, verdobbeld,
vertiendobbeld. We maken er weer hoopkens van. Ja, ja, mijn kind, het is
een liefelijkgespeel.... Endelijk tellen we de hoopkens te gare.
Ze likte met hare tonge trage over hare lippen, maar hare handen bleven
onbeweeglijk liggen. Op denzelfden toon, bijna zonder overgang in de
daling van hare stem, zei ze:
--Trouw nu ... trouw nu gauw met Sebastiaan ... ons basis is sterker,
als ge getrouwd zijt met hem.... Waarom schrikt ge, Goedele?
Goedele had geschrikt. Al was haar inzicht tegenwoordig toch met Vrebos
te trouwen, ze wist niet dat de daad zoo dichte bij haar was, gereed om
te gebeuren. Ze meende wel dat niets restte van haar vroeger leven en
dat haar geweten bedaren zou in eene opoffering ... in dees huwelijk,
dat elkendeens wensch omsloot. Ze meende 't zoo allemaal wel. Maar dat
de dag alreeds dreigend opduiken zou, haast tastbaar, was een gedachte
waaraan ze zich geerne hadde langzaam gewend. De leelijke wezenlijkheid
moest voorbereid worden en ginder achterwaarts zou dan de schrikkelijke
massa wegschemeren, die er voortdurend aan 't spoken was. Ze stamelde:
--Ik schrik niet.... Ik zou w
|