chtte tot hij haar de groote werkzaal zou toogen. Ze was veerdig
voor alle verwonderingen en ze bleef staan, roerloos en pal. In de halve
duisternisse klaarde sterkelijk op hare matte bleekte. Ameye boog
langzaam zijn hoofd en zonk weg in verre gepeins.
Geen minste gerucht bewoog. Op het schouwblad rustte een dood uurwerk.
Bezij de deur hing een hoop kleeren en, ernevens, op een hoog tafelken,
dorde een bloemtuil. Goedele voelde hier de moeheid van leven....
Johannes rechtte zich meteen en vatte hare hand. Hij bad:
--Geef me een zoen.
Ze lengde haren hals onsierlijk uit en kuste hem. Dan hief hij een
grauwe gordijn omhooge en leidde haar binnen.
Het atelier schaterde in 't volle noenevuur. Op den drempel aarzelde
Goedele bezeerd door 't felle licht, en de groote ruimte, die in deze
zaal zoo machtig was, beknelde haar een oogenblik. Ze asemde zwaar en
tort onvaste naar voren.
Van tallenkante keken de schilderijen naar heur. Ze schemerden voor hare
oogen, landschappen en binnenhuizen, al verven van veranderlijk
getintel, scherp omvat in gulden lijsten. 't Fonkelde onder mekaar. Ze
trachtte zachte te glimlachen, omdat nu hare angstigheid verdwenen was
en ze daar algelijk te rillen stond. Ze fluisterde, zich wendend naar
Johannes:
--Wat doe'k dwaas, he?
Maar seffens ontstelde ze en onwillekeurig wankte. Ze reikte hare hand
naar ginds, waar hoofdzakelijk een weelderig beeld opglansde, en stapte
meteen, stijf en precies automatisch, er naartoe. In een toeten van hare
ooren, hoorde ze Johannes, achter haar, zeggen:
--'t Is Mariette.... Ik had u dat portret beloofd.
Mariette! Ja, zoo was in waarheid Mariette! Mariette, half naakt in een
weelde van blauwe zijde en thee-rozig fluweel, een wulpsche Mariette met
natte lippen en min-zware oogleden. Ze murmelde:
--Mariette...?
Zoo moest Mariette zijn--een lijf van rijke blankheid, ongedekt en
onverlegen, schoon en krachtig. Hare handen waren lijk de streeling
zelve van de liefde en zoo djentelijk en lichte lagen daar hare
vingeren, alsof ze alleen den last van zoenen zouden dragen. Haar hals
verhief zich, ten-halve gebogen, en de blauwe schaduw van de kinne
teekende nog vaster de heerlijke golving ervan. Daaronder praalde de
onbevlekte effenheid van haren boezem, opbultend zonder geweld, en
donzig als perzikrijpte. Bedwelmend was haar gansche aangezicht,
verlicht, boven den blos der wangen, door 't geheimzinnig gestraal van
wonderbare blikken.
Zoo was Ma
|