e vorige onverschilligheid van Goedele alras
vergeten was en dat hij, lijk eertijds, zijn precieuse doening herpakte.
Hij schreef de plotselijke veranderingen toe aan Goedele's grillige
jeugd.
En Goedele, tuk op vermoeiend bedrijf, deed ook al het mogelijke om hare
houding weg te vegen uit elkendeens herinnering. Heimelijk meende ze
daardoor haar eigen geweten effen te krijgen. Ze beantwoordde Sebastiaan
met ongeveinsde gretigheid. Ze wachtte zelfs ongeduldig naar het dalen
van zijn langzame gezegden, om subiet haar gulzige woorden te plaatsen.
Ze boog zich naar hem en praatte zoo, dronken van eigen stemgeruisch. Ze
interesseerde zich aan zijne studien over Hieronymus Bos.
--Wat vind ik zoo'n man wonderlijk--zoo bezig gestadig met buitensporige
fantazeering, een hoofd vol wangedrochten, hanen met ezelsooren, kiekens
met snoeksmuilen en honderompen met klein-kinderbillen.... Als dat nu
altegare holderdebolder uit een nacht te voorschijn komt lijk uit een
grauwe spelonke....
Ursule opende rijzekens hare oogen en mompelde dat ze wat anders
vertellen moest. Ze glimlachte:
--Ik zie permintelijk al die dwaasheden!
En Sebastiaan omdeed dan met kunstige epitheten het leelijke zicht,
zoodat nog alleen de ontzaglijke kunst van Bos overblijven moest.
En omme gingen de dagen.
Ursule, alhoewel ze haar bedde nog niet verlaten mocht, was toch op
goede beterschap, en hare gedachten klaarden op. Ze herzag met
stiptelijke nauwkeurigheid al wat gebeurd was, en ze lag dan in versche
hope te beramen een nieuwe instelling. Ze stapte over 't gebeurde heen
om met sterke moedwilligheid de toekomst in te richten. Het ideaal, dat
ze zich al zoo langen tijd gesmeed had, kon ze niet ten geheele
loslaten: ze zou nu met Goedele alleene de schrikkelijke zaken herdoen.
En ze verzinde grootsche werkingen.
Op een dag, in den valavond--ze lag nu meerendeels alleen--liet ze
Goedele bij haar roepen.
--Zet u, mijn kind.
Ze was uitermatig zachte en glimlachte. Dadelijk voelde Goedele dat de
vroegere oolijkheid weergekomen was, maar niet als eertijds steeg in
haar boezem de verontweerdiging of de gramschap. Ze verdroeg lijdzaam
alle uitdrukkingen van moeders karakter. Ze verlangde zelfs dat ze
eronder lijden mocht. Ze wilde geerne gekastijd worden, en ze zou geen
minste beweging doen om den stoot van moeders slechte inzichten af te
weren. Ze wilde zeggen, seffens:
--Moeder, g'en moet geen omwegen maken. Ge moogt subiet eischen de volle
|