bevrediging van gansch uwen wil. Ik zal u gehoorzamen.
Ze vreesde echter dat moeder 't zou euvel opnemen, en ze moest moeder
alle leed of luttel verdriet besparen. Ursule sprak, fleemend:
--Morgen uchtend moet ge een brief sturen naar notaris Van Kalken. Ik
zal hem onderteekenen. Ge zegt daarin dat ik te Heysse die plezante
villa koop, waarvan hij me gesproken heeft. Ge zegt dat hij onverwijld
de noodige maatregelen nemen moet, en dat we om de maand nog alginder
willen wonen.
--Ja, moeder.
--Ik doe 't voor u, mijn kind, die bleek wordt en zekerlijk de groote
lucht noodig hebt. Ge hebt me zoo liefderijk verpleegd en ik ben nu ook
gelukkig, omdat ik u met zoo'n villa gelukkig maken kan.... Wat zal dat
ook heerlijk zijn, he? Zijn we al eens in Heysse geweest? Ik herinner me
niet....
--Ik herinner me niet, moeder.
--Ja, dat zal heerlijk zijn!
Ze zweeg een stonde en de avond daalde daarbinst. De beweeglijke
deemstering speelde om de venstergordijnen, grauwe schaduwen leggend
langs de plooien, en ze kwam neerwaarts doezelen bezij de muren om haar
dikten op te stapelen in de hoeken, binnen de schouwe of onder de kasse.
Van daar reikte ze vreesachtig hare schuwe armen over den vloer, verder
en verder vingerend tot allerzijds een halve duisternisse waarde,
waaruit alleen opflikkerden nog de witte beddelakens en de klatering van
de vensterruiten.
Ursule wist den gemoedelijken invloed van den avond. Ze nam stille
Goedele's vingeren, fluisterend:
--Kom dichterbij, mijn kind....
Ze streelde hare armen en liet heel trage hare woorden beelden worden in
de wattige donkerte.
--Mijn kind, uw grootvader was een arme visscher. Jaren en jaren zwoegde
hij en wist, door zijn schrandere kunde en zijn hardnekkigen moed, zijn
sterke werk tot bloeiende uitslagen te brengen. Maar als zijn geest aan
't verzwakken ging, heb ik 't beleid van zijn zaken op mij genomen en de
doening doorgezet. Wij zijn geslaagd. 't En was niet, mijn kind, te
danken aan een gelukkige saamkomste van meevallende omstandigheden. Wij
hebben ons goed met aanhoudend geweld gerukt uit den klauw van het
noodlot. Wij hebben gezwoegd. Gelooft ge, Goedele, dat al wat hier u
omringt en zachte uw niets-doen steunen komt, door ons al schattend en
nagelend, stukje bij stukje werd binnengebracht? Het moet u moeielijk te
denken zijn, hoe pijnlijk uw welzijn is tot stand gekomen. Gij hebt geen
sreke daarvoor gedaan, en gij kunt dus niet weten hoe wij die weelde
|