en, seffens. Ik ben zoo dikwijls
vernederd door u, en dat maakt me uitzinnig. We zullen Justa wegzenden.
We zullen een schoon huizeken gaan bewonen, buiten, in 't loof. Niet
waar?... Zeg dat ge me bedrogen hebt.... Hoe hebbe 'k dat toch kunnen
gelooven!
Goedele antwoordde niet. Ze had zich bij 't venster neergezet en tuurde
in den tuin, die daar zoo wonderlijk met noesche zonne lag beklad. En
Ursule en hield niet op.
--Mijn kind, nooit begrijpt ge de wilde smert, die ge mij hebt
aangedaan. Ik heb gedacht dat ik zinneloos werd te wege. Maar alles is
maar spel. Waarom spreekt ge niet? Waarom blikt ge zijwaarts? Zie me
hier wachten naar een woord. We zullen wegloopen uit deze leelijke
woonste en in 't blijde groen gaan schuilen. Ik zal u vertellen van de
heerlijke toekomst ... hoe prachtig die eendracht--gij en Romaan....
--Romaan trouwt.
--Hoe wreed zijt ge, mijn Goedele! Wordt de jongen krankzinnig?
--Hij heeft me gezeid dat hij trouwde.
--Maar Wiezeken is immers dood!
--Laat ons zwijgen--moeder....
Ursule tort vooruit.
--Nu zwijgen!... Spijts alles, heb ik hope gehad. Spijts alles, wat me
tot wanhoop neerdrukte. Ik heb me vastgeklampt aan een groot werk, dat
in de toekomst liggen zou. Ho! ho! hebbe 'k niet gezwegen, jaren en
jaren? Is niet van zwijgen mijn leven een lange calvarie? Spijts alles
hebbe 'k mijn droom behouden. Mijne kinderen zijn in opstand gekomen.
Ik had nog hoop, toch hoop.
Ze liet haar hoofd zinken op hare borst en bracht hare beide handen
bedrukt over haar aangezicht.
--Nu is Romaan voor goed ... gestorven.
Langzaam verliet ze de kamer. Haar breede rugge schokte opwaarts, alsof
sterkelijk klopte in haar lijf een geweldig gesnik.
Een zonderling gevoel kwam Goedele bewegen. Alle kwaadaardigheid was uit
haar gedachten geweken, en ze zat nu heel beteuterd te herdenken moeders
overweldigend wee. Om wille van Romaans nieuw besluit, hield ze op nog
vertrouwen te hebben in de theoretische en uitsluitelijke bespiegelingen
van haar broeder. Wat bleef er in waarheid nog over van heel dien kamp
om vrije, onafhankelijke liefde? Hij trouwde. Hij deed heel kleintjes,
heel gewoon mee met de dikke burgertjes. Hij werd "redelijk". Hij zou
ook op strate loopen met Madeleen aan zijn arm, kreeftewijs, hij
blikkend naar uitgestalde boeken, zij naar hoeden en nieuw-modegoed.
Ze herinnerde zich goed dat ze zoo'n paar nagekeken had, eens op een
dag--met Ameye.
Ameye!
Ze fronste hare wenkbra
|