riette wel.... Maar wat somberde ommendom de donkere glimming
van bruine haren? Mariette moest blond zijn. Goedele kreeg hoofdpijn en
ze bracht haar zakdoek over hare oogen. Weer keek ze naar het tooverig
beeld.
--Is dat ... Mariette...?
Ze merkte boven de lijst een rankje droog hulstgroen en ze meende dat ze
nu weenen zou. Al luider tuitten hare ooren. Ze voelde in deze Mariette
de weergave van heur eigen wezen. Dat waren _hare_ leden, dat was _haar_
gelaat, bedorven en verschoond in bovenmatigen minnehandel. Dat was
_haar_ portret, de realiteit van haar verzonken bestaan, iets, dat zij
had gedaan in gedachten en gebaren, en dat door Johannes ten geheele
tastelijk was gemaakt. Ze raakte er de volledige voorstelling van haren
val, en 't zicht ervan begon haar te walgen, al leefde nog zoo schoone
daar, in doorslepen kunst van kleuren en schakeeringen, gansch hare
liefde. Was 't dan die liefde zelve, die haar walgen deed?
Ze haperde met bevende blikken langs het takje hulstgroen en vluchtig
zag ze in haren geest den drempel, waar 't eens was neergevallen.
Duidelijk herklonk om haar het verre lied:
Ah! mosieu le capucin,
T'as d'la veine,
T'as d'la veine!...
't Was Mariette! En hier was nu Mariette in onveranderlijke afbeelding
aanwezig, met alles, wat zij, Goedele, nadien geworden was....
Ze dorst zich niet ommewenden naar Ameye. 't Docht haar dat ze walgelijk
deed, en een zeerdoende schaamte neep om hare slapen. Ze woonde aldus
bij, zonder hulp, de pijnlijke verbrokkeling van al wat zoo geweldig
haar verlangen en hare passie uitmaakte. Ze voelde 't heel duidelijk,
vermits al meer en meer haar geest vergrijsde in de algemeene
harrewarrije van tinten en klaarten. Ze beet dan op hare lippen om niet
te lore in hopeloos gesnik los te bersten. Dat was nog de kracht van
hare eigenliefde.
Hij toetste haar en ze huiverde.
--Ge zijt zoo bleek....
Hij wilde haar omarmen en de emotie wegkussen, die zichtbaar was op haar
gelaat. Zachte weerde ze zijne handen af, die haar niet liefderijk meer
waren en wier streeling een smertelijke foltering geworden was. Ze
voelde wel dat ze bedaren zou, en in versche geuten schoot naar heur
hoofd de bedwelmende zekerheid dat ze door dwaze gevoelerigheid
aangetast was. Ze had willen in een diepe donkerte gansch alleene zijn
en stille.
Hij sprak niet meer en droeve volgde met angstige oogen haar minste
gebaren. Als hij zag dat ze bevend haar arm uitreikte, mid
|