s ze de gewone dingen hier gewaar
werd, die tafel en die kasse en 't gezellige klavier, stortte hopeloos
haar wee over haar. Vader zat bij 't venster met een kaartspel aan 't
tellen. Zijn grijze krullekop zilverde aardig in 't zijgende licht. Ze
had hem willen kussen.
Hij keek op en verwonderde zich, lachend:
--Ha!... gij....
Hij zette seffens een bedrukt gelaat, lijk iemand die zich meteen
herinnert dat hij treurig moet zijn, en vertelde dat moeder in den
voornoene onder een leelijke geraaktheid was gevallen en dat ze nu zeer
ziek te bedde lag. Goedele liep uitzinnig de trap op.
Voor de eerste maal sinds lange vreesde ze dat moeder lijden mocht, en
in haar verward gemoed klopte 't verwijt--dat ze schuld had aan moeders
lijden. Ze beukte struikelend tegen de deur aan. Ze stapte binnen
paalrechte, gewelddoende om niet omverre te stuiken, en naderde zoo de
sponde. De witte lakens werden een duizelige beweging in hare oogen en
moeders hoofd, dat haast vierkantig op de klare kussens rustte,
beschaduwd door diepe oogholten, schemerde aleens stille weg, om subiet
weer ruw en hard op te bulten.
De aandoening ging uitjagen in Goedele's borst en hare wimpers werden
heet.
Ze stamelde:
--Moeder....
De klank van haar eigen stemme kwam hare emotie overdrijven. Ursule
vroeg:
--Zal hij trouwen?
Trouwen? Goedele zag subiet het povere kamerken van Romaan, waar ze
gedrieen een nieuw geluk bewerkten in liefelijke eendracht. Ze knikte,
niet goed meer wetend wat eigenlijk hare boodschap geweest was.
--Ja.
Ursule in een uiterste poging rechtte zich en zat overend. Haar wezen
werd grauw van ingetogen woede. Ze duwde hare vuisten in haar
hoofdkussen en hare nagels krabden hoorbaar over het gespannen laken.
Ze vroeg op een nieuw, binstdat ze hare lippen, in vreeselijke gramschap,
uitlengde naar Goedele:
--Zal hij--trouwen?
--Ja, moeder.
--Hein?
Ze hijgde en een reuteling rochelde nattig in haar keel. Ze wachtte naar
't herhaalde antwoord en 't was alsof ze toch hoopte dat het niet zou
herhaald worden.
--Ja....
Een snok rukte haar kinne naar omhooge en terwijl ze achterover
neerzakte, stiet ze met een worp al haar haat, haar wilden, grenzeloozen
haat uit haar boezem--een walg en een grijnzen:
--De hoere!
Haar mond bleef halvelings open.
't Was voor Goedele een verschrikkelijke slag en 't woord hing een
stonde te daveren in 't geluchte. Ze viel op hare knieen, vatte moeders
hand en begon te sn
|