haast geheel genezen. Ze zat in haren leunstoel hare toekomstige werking
te verzinnen: Romaan weer thuis en Goedele saam met Romaan aan 't
woelen, aan 't zwabberen met gretige vingeren, aan 't garen het
ontzaglijke geld. De fortuin van Sebastiaan zou erbij vloeien ... en
naderhand 't vele goud nog van een rijke schoondochter....
Uren zat ze zoo en niemand stoorde haar. Ze dichtte een grootsch plan.
Ze geraakte er niet toe te denken dat misschien Romaan niet thuis zou
komen en dat Goedele tegenstribbelen mocht. Ze had hare gansche
heerschappije weer in handen en geen wil zou weerstaan aan haar wil. Ze
bouwde in hare hersens de machtige machinatie die zou endelijk
ommedraaien, naar heur volle goesting, met geweldig raderwerk.
Als ze hoorde dat Goedele tegen Justa opschoot, neep een strakke
strengheid hare lippen te gare tot een bleek streepken en stond ze
verontweerdigd rechte. Seffens moest Goedele voor haar verschijnen. Ze
beet haar toe:
--Wat is 't?
Goedele zette zich, onverschillig, zonder ommezien, neer voor 't
klavier. Korter hakte het stekkig gezegde:
--Wat is 't?
Goedele glimlachte. De hardheid, die zoo puntig in Ursule's oogen kon
opflitsen, blikkerde nu ook in hare oogen op. Trage, al rilde even hare
hand, duwde ze met haren wijsvinger een klinkende toetse neer. Ze zei,
lage, onverkennelijk:
--Niets.
Hare wimpers vielen toe om naderhand met een rappen wip, weer wijd open
de witte straling van haar blikken te toogen. Ursule ging nevens haar
staan en smeet koortsig het klavier dichte. 't Gaf een luidelijken slag,
en ze bleven allebei daarna een tijdeken roerloos.
Goedele voelde haar wezen heet worden. Ze richtte zich met geveinsde
onverschilligheid op en tort stille over het tapijt, niet opziende naar
heur moeder. Al gaande liet ze hare hand lui sleeren langs het
tafelberd, ten teeken van onbekommerde rustigheid. Ursule vroeg:
--Ge hebt Justa doorgezonden?
--Dat jong walgt me.
--Ge hebt ze doorgezonden?
--Ja....
Ursule stoop zich naar heur en naderde. Ze riep ineens:
--Maar wat meent ge? En ben _ik_, hier niet? Mij wordt voortaan, en mij
alleen, en zonder tegenwoord gehoorzaamd! Gij hebt mij noodig, gij en
Romaan. En ik heb ulie noodig, alle twee. Het is nu de tijd dat de
sterke samenwerking eene werkelijkheid moet worden. Het hoofd van dat
alles, dat ben ik.
--Ik begrijp u niet.
--Gehoorzaam zonder begrijpen. Ik ben het hoofd zeg ik u. Justa blijft.
Romaan....
--Maar h
|