aan hare leelijke
nieuwsgierigheid. Ze viel hem in de rede:
--Neen!
--Wat nog, lieve? Wilt ge u blootstellen aan de kwaadwilligheid van een
praatzieke wereld? Zou 't niet onverstandig wezen, als we nu, na zoo
veel voorzorgen, bij klaren dage onvoorzichtig gingen te werk gaan?
--Ik ga mee....
Ze was koppig, lijk ze thuis koppig was. Ze voelde dat hij haar niet
geerne meenam en dat een reden daarvoor bestond, die buiten haar zinnen
reikte. Had hij haar iets te verbergen? Zijn atelier lag eenzaam
kantewaarts de stad, een groot houten ding met populieren eromme. Wat
kon hij daar bergen, dat ze niet zien mocht? Hij was bleek geworden. Hij
kon nu zeggen alle mogelijke sluwheidjes, ze zou gaan met hem en met hem
den drempel beterten.
Hij kuste haar. Hij lispelde:
--Wat zijt ge koud!
Hij wreef over haar voorhoofd en streek trage heur haar zijlings weg.
Hij bad streelend dat ze eens deugdelijk lachen zou en den rimpel langs
haren mond doen wegzakken. Hij begreep niets van hare handelwijze,
beweerde hij, en hij deed alle mogelijk gevlei om haar op te wekken.
Hij vroeg endelijk:
--Maar wat meent ge?
Ze staarde heel diep in zijne oogen, tastte er naar gedoken gepeinzen,
en trage sprak ze:
--Wat meent ... gij?
Hij werd ongeduldig, duwde koortsig zijn hoed op zijn hoofd, tort lastig
over het tapijt, van end tot end, en bleef daarna stokkestijf
rechtestaan.
--Nu dan.... Kom!
Goedele bibberde van ongedurigheid, binstdat ze zich aanschikte. Ze
verlieten zwijgend het huizeken en stapten nevenseen, zwijgend, langs de
straat.
't Was ijverig noenbedrijf in de stad. Haastig te rote dretsten voorbij
de langhalzige fabriekwroeters. Matelijk scherrebeende hun beenderig
lijf naar voren, en erlangs wapperde in gelijke schokjes hun
blauw-katoenen veste. De meisjes taterden ondereen en een lach schaterde
altemets boven hun beweeglijk groepje, terwijl even opstraalde de
bleekte van die gezichten alteenegaar. Oude sukkeleers hinkepatjinkten
achterna, bezeerd door 't zware geweld van de zonne, en ze kromden hun
rugge om 't vuur van haar hevig gestraal te ontweren. Jonge guiten, met
witte kaakjes bevuild door den damp, joepten van links naar rechts, druk
bezig met rap gespeel. In hooger wijken was 't, bezij de eenvervige
huizen, de moede gang van beambten, verslonden in dagbladlectuur, of de
fiere prontigheid van anemieke winkeljuffertjes....
Goedele drilde daar midden in zonder spreken. Door hare hersens
slingerde
|