ebastiaan
komt niet voor 't avondeten hier vandaag. Ge kunt terug zijn ...
gemakkelijk....
Ze wachtte een tijdeken en lager liet ze hare stemme zakken:
--Ik wou geerne dat ge eens ... ginder gingt ... bij Romaan....
Omdat Goedele met pijnlijke haastigheid haar gebogen hoofd ophief, deed
ze alweer vluggelings achtereen hare woorden drillen, dof en eentonig:
--Ge moet niets vertellen van mij--en mij achterna niets van hem
vertellen. Ik weet niet waarom ik u daar doe binnengaan. Ik heb geen
reden. Ik denk aan geen reden. 't Komt mij sinds een paar dagen zoo
geweldig op en ik kan 't nu niet meer weerhouden. Koop onderwege iets
met dees geld. Ge moogt niet zeggen dat het van mij komt. Ge moogt niet
spreken van mij aan ... mijn zoon.... Wilt ge?
Ze reikte 't geld over en Goedele nam het aan, ook gepakt door moeders
geveinsde aandoening. Ursule had eerst eene groote blijdschap en ze
jubelde in haar binnenste, al roerde geen vezel op haar gelaat:
--Ik hebbe mijn hardvochtigheid van vroeger weergekocht!
Want ze voelde dat Goedele haar nu insgelijks met al de snaren van haar
teer-trillend herte verbonden was. Nadien echter schoot door hare
hersens spijt--omdat die gulden somme zonder weerkomste zich
verwijderde. Ze loerde een tijdeken naar Goedele's vingeren die om de
beurze peuterden en hoorde de rinkeling daarbinnen van de dierbare
stukken. Ze beet al gauw heel woest op hare tanden om den wrevel, die
kroop langs hare leden, te bedwingen. Ze had, 't oogenblik daarna, alle
moeite om een lach om hare lippen te wringen, als Goedele met dankbare
oogen opkeek naar heur. En seffens, binstdat het meisje de kamer
verliet, herkwam over gansch haar wezen de steenen hardheid, die 't
waarlijke beeld was van hare dorre ziel.
Zoo, na den noene, vertrok Goedele.
Vader leidde haar tot aan 't station. Ze ging sprakeloos over den weg en
bereidde aldus haar geest tot de geleidelijke benadering van al hare
herinneringen. Albien trippelde nevens haar, vertellend van een
elektrisch tuig, dat hij in 'thooge van de stad gezien had. Hij legde
weer in juichende woorden bloot zijne kinderlijke verwondering en
vermoeide zich al schokkend met zijn kort-dik lijf of al zwaaiend met
zijne armen, bij maniere van treffende bewijsvoering. Als ze beiden 't
spoor bereikten, hield hij op met tateren en lengde zich uit op zijne
teenen om zijn dochter te kussen. Hij dacht niet aan zijn zoon. Hij
dacht nooit aan iets dat buiten zijn wondere uitvindin
|