ele hoorde,
midden in de zangerige doening van zijne stem, 't gerinkel der teere
roemers en de harde klabettering van vorken en messen op gladde
tellooren. 't Verwarde allemaal schielijk ondereen en haar hoofd was vol
van 't eenvormig gedruisch;
--Alleene ... alleene....
Ze keek bedwelmd op. Ze nam zonder weten aldoor aan, wat hij haar
overreikte en ze lachte lijze mee als hij schaterend te lachen begon.
Somtemets schoten heete walmen naar heure slapen en dan doopte ze hare
lippen in de deugddoende frischheid van den wijn. Ze verwonderde zich
dat Johannes zoo zorgelijk zich bezighield met het luttele bedrijf van
het eten, dat hij al den ijver van zijne vingeren daaromtrent in gulzige
werking bracht, en dat hij daar zat, voor haar, aan 't spinnen een
aardige webbe van kleine vertellingen, zonder aandacht precies voor hare
aanwezigheid, zonder herinnering precies aan hunne verleden
verwachtingen....
En 't ging alweer hamerend op in haar vleesch, stijgend in dreunende
slagen, tot hare gedachten maar een gedacht meer vormden, een gedacht
van zonderlinge angst:
--Alleene....
Hij hief zijn glas op en 't licht bibberde veranderlijk in den roerenden
drank. Hij sprak van levenslust en kommerlooze leute, en over zijn wezen
kwam een stil-lachend pleizier, een natten gloed leggend in zijn
diep-zwarte oogen. Ze taakte 't groote geneuchte, dat hij met woorden
boven de tafel leven deed, en ze duizelde bij stonden, geen uitweg meer
wetend voor 't overweldigend geluk, dat opgloeide in haar. En haar glas
reikte ze naar 't zijne uit....
Al meer vervaagde stilaan het zicht der dingen. Een trossel druiven
praalde, purper-schijnend, midden tusschen de blankheid van porseleinen
schalen. Ze zag niets anders meer ommedom. 't Overige gekleur fonkelde
uit in schemerende lichtvlakten, altemets gestriemd met vluchtige
strepen. Johannes was opgestaan....
Ze voelde nu zijn warme nabijheid. Ze voelde zijn arm, die om haar leen
kwam fleeren en haar dichter aansloot tegen hem. En zijn asem kittelde
over haar gezichte.
--Melieve....
Haar emotie sloeg in forsche klopping door hare leden. Zijn stemme
brandde en smeet in laaie golving om haar. Hij fluisterde met hijgende
gichtigheid:
--Laat me u voelen ... zoo dichtbij ... tasten uw werkelijk lijf en den
blik, die optoovert uit uwe oogen. Zoo zijn we in sterke zaligheid te
gare--te gare, lijk het zijn moest naar de wetten van ons beider lot.
Weet ge ooit hoe diep ik u lieve!
Zi
|