|
er moeheid, zonder den last
van haar lijf gewaar te worden. En nooit zou zijn liefderijke stemme
hare aandacht verzadigen en een wreveling worden in hare ooren. Hij zei:
--Uwe vingeren zijn warm....
Aardig dat hij zoo innig om haar bezorgd was en haar minste
gewaarwording omstreelde met de aaiing van zijne stemme. Ze voelde
echter niets meer--noch 't slaan van hare voeten tegen de steenen, noch
't woelig gewentel van den wind, lijk hij somtemets met vervaarlijk
geweld omzwirrelde, al pletsend op de vlakke muren zijn matelooze jacht.
Ze gingen ook een tijdeken zonder spreken, en dan was 't alsof hunne
gepeinzen, hooge boven het zot lawaai der strate, ievers in
buitenzinnelijke vredigheid tegare kwamen, een-wordend en bij parende
rijen rondbijzend als een vlucht van gekoppelde tortelduiven. Ze zouden
zoo zwijgend geerne gebleven zijn, maar dan merkten ze algauw dat ze
onbetamelijk deden, en ze schuilden onder een pluimlichte conversatie
hunne diepe zaligheid.
In 't voorbijgaan viel om hen een subiete vlage van orkestgeluiden met,
uit groote ruiten en breede deuren, 't geklater van sterk-stralend
licht. Hij lispelde, haar zijwaarts meetrekkend:
--Willen we hier eens binnen?
Ze knikte. Het was haar alles eender, als 't maar een gezamenlijke
doening was. Ze wipte nu de marmeren trapzuilen over en geraakte in de
groote drinkzaal. 't Was haar een vlugge duizeling, de storting van al
de withelle klaarte en, rekewijs langs 't verblindend geflikker van
blanke tafelborden en ster-vonkend glasgerief, de sombere krioeling van
menschen. Het docht haar, naarmate ze doortort zoekend daar binst naar
een plaatse, dat al deze gezichten overhand opkeken naar heur en ze
ried, in een zijblik, de blankheid van hun wendende voorhoofden. Ze
voelde zich dan opgroeien, groot en struisch als ze was, grooter nog,
en fier-schoone in hare grootheid.
Als ze neerzat, verwarde meer en meer, in traag bedrijf, een gestadige
bedwelming hare opgejaagde zinnen. Ze taterde. Ze voldeed met dol
gepraat haar lastig ongeduur, en ze staarde gedurig vlak in Johannes
zijn gelaat, er lavend de gulzigheid van hare gretige blikken.
De muziek vervulde onderwijl met diverse golving van tonen het razende
geluchte. Goedele liet zich wegdrijven erlangs. Nooit was ze zoo dronken
geweest van vage geneuchten, die ze haast werkelijk taken kon, al
smeulden ze nog, met onzeker vuur, daar voor haar, heel dichte, in de
toekomst. Hij zei:
--Drink eens.
--Ik sp
|