|
d en richtte ze alginder, waar 't ongeluk was binnengeslopen en
waar ze gansch den dag had kunnen weenen. Ze vroeg zich af:
--Schiet Romaan nu niet wakker en hoort hij niet 't geloei van den
eendelijken wind?
Ze kon geen angstigheid leggen in haar borste. Ze vroeg zich af:
--Loopt Madeleen nu niet dolend rond, in waanzin zoekend naar ...
naar....
Maar ze stiet seffens aan tegen de struischte van 't eenbarelijk geluid:
--Een wonderbaar geneuchte....
Het klokte zonder ende, en klapperde hare leden door, en 't galmde in
trillingen weg om haastig weer op te lawaaien, een krachtig gedruisch.
Ze meende dat ze niet meer te kampen vermocht.... Dan zag ze in
toevallige gepeinzen 't moedeloos gezichte van Sebastiaan en ze moest
blijven staan, plots ongemakkelijk wordend. Ze voelde nadien dichtebij
den buigenden blik van Ameye en stapte verder, gedreven door koortsige
hardnekkigheid. Een oogenblik kon ze nagaan Sebastiaan's bleeke wezen en
luie vingeren. Ze had geerne een geweldige wroeging willen krijgen, een
bijtend folteren van al haar vleesch, een schok in haar herte om neer te
zinken, onmachtig.... Het bleeke wezen vervaagde, teerde uit zonder
oogenverwijt; en sterker herstraalde tallenkant, triomfelijk, het lokkig
gezegde:
--Een wonderbaar ... een wonderbaar....
Ze voelde dat hij zijn stap vertraagde, en dat zijn arm lager zeeg en
achterwaarts zich rondde. Ze voelde zijne hand sleeren langs haren rug
en haar omvatten in haar leen. Toen merkte ze hoe dikke de sneeuw al
zwijgend omlage streek, en zag ze den witten schijn van zijn gelaat uit
den nacht opklaren en bukken over haar voorhoofd. Ze schrok subiet. Ze
neep hare oogen toe en kon niet verder terten. Zijn warme asem kittelde
alreeds op hare slapen. Ze neeg op zij en zakte zonder willen tegen
zijne borste. Ze hoorde heel zachte:
--Goedele ... Goedele....
Op haren mond brandde nu de wilde hitte van zijne lippen, en haar mond
werd wild heet.
* * * * *
X.
Het was alles alzoo door de ziekelijke demoralisatie van de
omstandigheden gekomen, maar Goedele was daarvan niet bewust. Ze leefde
nu daarin, met onzeglijke drift opasemend het koortsige geluchte, en ze
wist niet dat er een andere weelde der zinnen kon zijn. Alles had ook
meegeholpen in 't kwade bedrijf--haar opgroei tusschen de muren van 't
massieve, leege huis, haar omgang met het onecht gedoe van moeder en
Sebastiaan, de nabijheid van Romaan's ongeluk
|