loopt kousevoets in den koude.
Maak u niet ziek en bezorg u om niets. Laat alles begaan.
--Ja, maar als ik er zoo meteen ievers tegenstruikel....
--Denk niet daaraan.
--Of 't kussen ievers zie, met een konksken te midden in, nog....
--Geef me een zoen en zij rustig. Slaapt Romaan?
--Romaan slaapt.... En waar zijn de fleschkens? En de kleeren ook al?
--Ge doet me pijn, Madeleen.
--Zie ... wees niet kwaad ... ik heb schrik ... ik zie gedurig schimmen
hergaan over de gordijnen. Ik weet wel dat het een doening is van de
strate. 't Is me algelijk danig bang en ik kan soms niet slikken.
--'t Zal de werking van de koffie zijn.
--Ja, dat is 't.
Ze zei 't met vastheid en was seffens tevreden dat er zoo simpellijk een
uitlegging was voor dat angstig bedrijf in haar hoofd. Ze merkte dan dat
tante Olympe heel scheef gezakt was en ganschelijk weggedommeld. Ze had
nog een flauwen lach en verdween.
Ameye bleef zitten en Goedele zette zich lijk te voren rechtover hem.
Ze voelde nu dat zijne oogen strak op haar gevestigd waren, en ze wendde
hare blikken zijlings naar de dresse. De potjes, die daar stonden op
planken, met hun witte buiken en krullende ooren en een rozige roze vlak
vooraan, bekeek ze met geveinsde aandacht. Een tinnen teele, schoone
versierd met een ranke doffe blaren, blonk geweldig uit, en ernevens, in
een tasje van oud porselein, dorde een doode palmtuil. De teele droeg
ervan de onbeweeglijke schaduw, lijk ze daar door het noesche licht van
de lampe opgesmeten werd. Anderszins was de dresse een donkere kasse,
want niets en was van achteren te merken. Goedele zag allengs ook
wegsmokkelen de potjes en het klaterende tin, en in haar hoofd peuterde
alleen de onverdraaglijke last van Ameye's blik. Hij kittelde haar,
krabde en puntelde, zoodat het een folteringe werd. Ze duldde de
foltering. Ze wist dat, moest ze nu subiet opkijken, ze Ameye's oogen
zou zien. Ze wist wat ze zien zou in de oogen. Hij deed haar zeer, hij
was ongemanierd en hij was onzedelijk. Maar--moest ze nu subiet
opkijken--ze zou geen ongemanierdheid en geen cynische treiteringe zien.
Ze voelde 't heel klaar, en opkijken en deed ze niet.
Maar bukte hij zich niet en leunde op de tafel om beter zijn blikken te
doen wegen. Ze stond haastig rechte en zei:
--'t Is tijd.
't Klonk eenbarelijk en ze was zelve verwonderd. Ze meende dat ze 't
leelijkste woord genomen had en dat ze nu gaan moest. Zijn vrage was een
fluistering.
--Ti
|