welijk bestrafte,
dat Hijzelf niet had mogen inzegenen. Ze had wel geerne daarover
gejammerd op een nieuw, om haar emotie deugd te doen.
--Aai-Heere God! mijn kinderen!
Ameye echter en keek niet op, en Goedele was insgelijks in alleenig
gemijmer verzonken, zoodat tante Olympe van lieverlede ook zweeg en
alzoo haar wimpers voelde dudderen. 't Duurde een ommegang van haar
altijd-zelfde gedachten, eer ze haar oude kappe boog en tegen het
tafelberd in slaap donkelde.
Een zonderlinge koortse hing in 't geluchte. De wind vlaagde hoorbaar
tegen 't raam en piepte altemets in een losse rete. 't Vuur in de stove
werkte te hard en een kwalijke hitte schoof in zware asems eromme.
't Was late in den avond geworden, en Goedele dierf niet zeggen:
--'t Is tijd....
Ze voelde 't gestreel van Ameye zijn droomerige stilte en 't aaide haar,
't bedwelmde haar, 't joeg een hijgen in haar borste. Ze wist wel dat
zij hier nu niets meer te verrichten had, en wat ze nu deed, zoo
luisteren naar een gedacht en lui worden in een kwaden vrede--ze wist
dat het niet docht. Ze werd in haar lijf de wellust gewaar van liggen
in de zoelte en taken de slapheid van den locht. En ze zei niet:
--'t Is tijd....
Ze probeerde te denken aan moeder.... Moeders gezichte doezelde weg en
ze kon geen beeld opvangen, dat stiptelijk moeder was. Haar zinnen
roerden in ziekelijke teerheid, rustend bij 't doode Wiezeken, rustend
bij Romaan en Madeleen, want daar was tegenwoordig een rust, waar ze
lange stonden in verwijlen wou. Ze luisterde alles af....
Ze verlangde niet dat Johannes spreken zou of dat zijne handen, schoone
bij mekaar gebracht over zijne knieen, zouden 't gebaar doen van
woorden. Ze verlangde dat de tijd zou stille hangen, en ze toetste
Johannes' gepeins. Een ander verlangen en wist ze niet. De toekomst kon
ze niet mooier willen, en zij en had geen begeerte die zou worden in
mooiere toekomst volbracht. En zoo had ze stilaan geen besef van wat
haar te doen stond.
Geen daad kon ze verzinnen, en ze luisterde aldoor naar het doen van
Ameye, en ze peinsde niet meer:
--'t Is tijd....
Ze was droeve en vleide zich in zoetige droefenis, en daar was in
waarheid precies geen tijd om haar. Ze schoot ineens op, met een
pijnlijken ruk, als Madeleen in het deurgat kwam staan, vragende:
--Waar hebt ge 't gezet?
Ze ging seffens naar haar toe en vatte hare handen.
--Wat?
--'t Beddeken, 't kleene....
--Lieve, uwe vingeren zijn klamp en ge
|