g in den klaren ochtend, binnenstapte. Marie bewonderde hem,
met zijn lichtbruin haar, altijd zoo mooi geschoren, zoo mooi gekleed,
en zoo vriendelijk.
--Goeye morgen, Marie ...
Zij andwoorde hem niet rechtstreeks. Zij vond hem haar weldoener, om dat
hij haar, als ongetrouwde min, wel had willen nemen, toen zij juist niet
wist wat er van haar worden zou. Zij was erg verlegen tegenover hem.
--Fik, Fik, daar is vader en ze liet Fik, zoo als zij hem het eerst had
genoemd, dansen op haar schoot; maar zij zag Jozef niet aan. Het kind
lachte tegen vader en kraaide 't uit van de pret en bewoog zijn heele
lichaampje zoo als kleine honden tegen hun meester doen.
--Zoo jonge heer! en hoe maakt onze jonge heer 'et? vroeg Jozef. Hij
boog zich over het kind heen en gaf hem met zijn mooyen wijsvinger op de
bolle wangetjes een tikje. Marie, die nu rood werd, keek maar al naar
het kind en lachte tegen hem en schikte zijn mutsje en zijn kleertjes
eens goed met haar rechterhand:
--O, heel goed, vader ... niet waar, Fik? ... Heel goed!, en ze zoende
het kind gauw en zachtjes en hield haar oogen maar neer. Jozef nam een
fauteuil en ging vlak bij hen zitten.
--Hebben jullie al ontbeten? zei hij en keek in Maries oogen.
--O ja, meneer, ... voor zevenen al ... en ze knipte met haar oogen, keek
hem even aan en toen weer gauw uit 't venster en trommelde met twee
vingers op de voetjes van het kind.
--Kom, geef hem nou eens hier ... Nu moet vader em eens hebben ...
Nu wist Marie met haar armen en met haar heele houding geen weg. Zij
vouwde haar handen samen en drukte ze tusschen haar knieen; dan weer lei
ze op iedere knie een hand; maar toen zij haar bruine bij Jozefs blanke
handen zag, deed zij ze onder haar boezelaar. Nu keek zij Jozef wat meer
aan, die heelemaal met het kind bezig scheen. Maar als hij haar dan weer
aankeek, gingen haar blikken langs de staalgravures aan den wand en van
de staalgravures op de stoelen en van de stoelen op het tapijt en van
het tapijt op haar schoot en van haar schoot door 't venster op de
gracht. Ze wist niet hoe 't kwam, maar nu stond in-eens het huilen haar
nader dan het lachen.
--En hoe bevalt je nu op den duur je nieuwe baantje, Marie?
--Ik dank u d'r nog altijd wel voor, meneer ...; 't bevalt me heel best,
meneer ...
--Nou, nou, je hoeft er niet om te huilen ... hoor eens Marie ... Hij had
haar het kind te-ruggegeven, was opgestaan en had zijn linkerhand in
zijn broekzak gestoken,
|