den kondukteur in het kader van de opening naar binnen,
viel er een drukkende lust uit Jozefs leden en scheen over de vierkante
gladde keyen wech te wolken, onwaarneembaar. Hij had dan niet langer te
wikken en te wegen en de langzame gewaarwording van het zich aan zijn
luiheid in de zelfregeering overgeven, verdrong zoetjes de
geestesspanning van zoo straks. Hij deed een paar stappen over den
harden stadsgrond, waar men ten minste over gaan kon zonder zijn
schoenen en broekspijpen te bestoffen zoo als in het zand, buiten. De
flauwe laatste openbaringen van zijn inwendigen twee-strijd waren de
gedachten aan de volgende treinen, waarmee hij nog zou kunnen
vertrekken, aan de rijtuigen, die dicht bij hem klaar stonden, waarmee
hij dezen trein nog kon halen, die even door zijn hersenen glipten, maar
die verdampten in de onberedeneerde valsche zekerheid van dat dat
onmogelijk was. Hij liet zich gaan, drong zich gemakkelijk de overtuiging
op, dat het laatste middel om vandaag buiten te komen, niet meer bestond.
En hij had weer een dag en een avond om zijn genietingen van vroeger te
herleven.
Hij vond, zacht en weldoend in hun verbleektheid van herinnering, de
vroegere sensaties te-rug. Het bitteren in de club, de banale eeuwige
jeugd der vrienden, het eenigszins fijn dineeren, de altijd kittelende
herhalingen der zelfde gesprekken over rijke meisjes die onvermoede
huwelijken deden, over bankiersfaljieten, over wijnmerken, over spijzen,
over paard-rijden, over bals van den verloopen winter en bad-reisjes
voor den aanstaanden, zomer, vooral over de aanstaande van die en de
weduwe van die, over de allergewoonste zangeressen en over de eigenaars
van cafe-chantants, hij maakte ze weer en weer door, de oude verveling
was geweken, hij hoorde ze aan en sprak mee met zijn mooi bloeyend
gezicht, en lachende onder zijn prachtige snor. Hij ondervond, tot
overmaat van pleizierige bevreemding, weer het genot van zoo gemeenzaam,
met het wijsheids-gemak, en de goedige onverschilligheid van den
ondervindingrijken man, die zijn wereldje kent, al die zaken te
behandelen.
Voor het diner maakte hij een enkele maal een toertje te paard, maar
zelden, heel veel hield hij er niet van. Na het dinee was het weer een
komedie, een koncert in het Volkspaleis, een avondje doorgebracht bij
een oude vriendin. Maar kalm, alles bedaard, alles met de bedaardheid
van vroeger, vermeerderd en versterkt door zijn telkens meerdere
rijpheid.
Den volgenden dag r
|