oort, bracht hij zijn
stoel een eindje verder tegen den wand, waar die nooit stond.
--Nee, mevrouw, ik dank u wel, zei hij, maar ik moet weer wech, ... u
heeft ook rust noodig.
--Nou, meneer, dan hou ik me aanbevolen voor als u eens te-rug wil
komen. Troost en medelijden doen altijd goed.
Zij stak haar hand naar hem uit. Hij nam die half, daar hij er niet te
ver in durfde gaan. Hierop boog hij tweemaal telkens op grooter afstand
van Mathilde. Hij schopte in zijn verwarring tegen de deur, waar een
klein butsje in kwam, en zeide: O, neem mij niet kwalijk, vaar wel,
beterschap, mevrouw, beterschap ... dag, ... mevrouw.
En zijn blonde, hoog stijgende haar verdween plotseling uit de kamer.
XI.
De dokter en de twee professoren hadden gezegd, dat zij niet goed
wisten, wat eigenlijk de ziekte van Mathilde was. De geluiden, het
suizen in haar ooren, de opvloeyingen van het bloed naar het achterhoofd
en de hartkloppingen, waaraan zij leed, bewezen, dat zij iets aan het
hart had, waarschijnlijk een vergrooting, waarmede zij geboren was, maar
die na de bevalling zich pas ernstig openbaarde. Maar zij scheen ook een
kwaal in het ruggemerg te hebben; zij had hevige pijn in den rug en
zakte dan in-een, zonder recht te kunnen zitten. Er deed zich nog een
derde verschijnsel voor: soms, tegen het einde van haar korte daagjes,
als het weinige opzitten haar al zoo vermoeid had, vertoonden er zich
zwellingen in haar beenen, tusschen de knie en de enkels. Dit was
het water.
--Waar zijn uw ouders aan gestorven? had de dokter eens, brutaal-wech,
gevraagd.
--Mijn moeder had iets aan haar hart, heeft mijn vader mij altijd
verteld; waar hij-zelf aan gestorven is, weet ik niet precies.
Mathilde werd zoo zwak, dat zij dikwijls weder dagen achter-een in bed
bleef, zonder kracht, zonder lust om op te staan. Zij steunde zich met
een appart hard kussentje in den rug, als zij overeind kwam om een
beetje te eten. De dokter had gezegd, dat zij den aanstaanden zomer maar
naar Scheveningen moest gaan; daarna had hij weer van een hooge, een
fijne lucht, het Gooi, gesproken. Jozef hield niet veel van buiten.
Tegen den zomer, had hij gezegd, zouden ze er nog wel eens over spreken.
Maar de kongesties naar het hoofd werden erger; zij veroorzaakten een
bedwelming, met allerlei schemeringen, Nauwe en groene en gele kringen
en vlekken voor Mathildes oogen. Als middel daartegen werden onder
anderen eerst kompressen met karbol, later met
|