Mathilde sliep voortdurend. Na zijn eten keek Jozef, aan iets denkend,
in de lampe-vlam en over de schaduwen en witte plekken van het
tafellaken. Op de vlakte van donker-wit lagen de tegen den draad in door
het linnen heen gestikte glimmend witte figuren. Hun helheid schitterde
zoo naar boven, dat al de overige deden van het laken er donker-grijs
bij werden. Het waren vierkante blokjes, met vier kleine vierkante gaten
in 't midden, als korte breede kruisbalkjes samengevoegd. Jozef, zijn
armen op zijn knieen, zijn borst tegen den tafelrand, staarde zonder te
zien over de figuren, terwijl door zijn neus regelmatig hijgend zijn
adem over het wit blies, als van iemant die wakend slaapt.
Het was dood-stil in het huis. Jozef voelde een leegheid door zijn
leden, om zijn armen, die er met koude kracht over heenzonk. Hij keek
eerst, een stukje melodie uit een operette van vier jaar geleden, die
hij zich nauwelijks herinnerde, tusschen zijn lippen blazend, bijna
fluitend, naar de zoldering, vanwaar, in de alles overvlekkende schaduw
der lampekap, het wit aarzelend nederschemerde. Hij hoorde daarboven
loopen, met schoffelende stappen, en stoelen verzetten met dreuningen,
waarvan het geluid ruw door de rustige schaduwen heendaalde. Hij stond
op om alles eens te bekijken, zoo als het nu geschikt was en voor het
hier te leiden leven pasklaar gemaakt. Hij zag het lichte nauwelijks met
groene en gele ruikertje bestrooide behangselpatroon, de oude uit een
dorpsboedel gekochte piano, verder de twee groene kanapeetjes van glad
leder, de stoelen aan de tafel en langs de wanden, rieten en leeren, het
buffetkastje, de drie deuren, waarvan die op den achtergrond in den
korten gang, de twee aan weerszijden in kleinere aangrenzende vertrekjes
uitkwamen. Dunne, doorschijnende neteldoeksche gordijnen stonden, in een
zwevende houding gestolten, stijf van het strijken, van boven tot
beneden voor de vensterdeuren, hun onderste helft door magere witte
koordjes met kwastjes opgehouden. De donkere lattenopklimmingen der
jaloezien hingen met wrevel tegen de ruiten aangedrukt.
Jozef trad in het kamertje links, een kubus met een raam van voren een
in de warande. De vorige eigenaar noemde dit vertrek "het rieten
kabinetje". De tafels en stoelen waren van bruin-geel riet. Op het
tafelplat liep het riet uit een, de biezen uitstralend uit het
middenpunt als een ingelegde ster. De leuningen der stoelen waren ovaal,
peervormig, rijen omgebogen biezen samen
|