|
j
herhaaldelijk, met een krachtige getemperde beweging van haar vingers,
aan den rand van de tafel, het servet naar zich naar zich toe, om de
rimpels er uit te krijgen.
--Heeft u nou alles, mevrouw? vroeg zij.
--Ja ... dan breng je het vleesch binnen, als wij beginnen, he?
--Jawel, mevrouw.
Eer Jozef nog thuis was, kwam Emilie. Zij had wat borduursel beneden aan
den rok van haar effen zwarte japon. Zij was erg druk en erg lief. Al de
woorden, die zij gedurende de dagen van haar eenzaamheid niet had kunnen
spreken, daar zij niemant had ontmoet, stroomden nu uit haar mond. Hoe
aardig, hoe recht vriendelijk was 't van Mathilde, er aan gedacht te
hebben haar in haar droefheid een afleiding te bezorgen! En Mathilde-zelf,
hoe maakte zij het toch? Emilie had zooveel onrustbarende tijdingen over
haar gehoord, dat 't haar bepaald goed deed Mathilde eens in eigen persoon
te kunnen ontmoeten. Ging zij wezenlijk beter? Zoo, zoo! dat deed haar
ontzachlijk veel pleizier. Ja, de dood van den goeden Louis, Emilies man,
was als een plotselinge donderslag op haar neer gekomen. Zij had zooveel
geschreid, dat zij geen tranen meer over had. 't Was iets verschrikkelijks
in den waren zin van het woord, zoo vroeg weduwe te worden Zij was bepaald
overstelpt geweest. Die goede Louis. och, die goede Louis! Wat bleef haar
nu over? Niets. Zij was alleen op de wereld. Dat was ook de titel van een
roman: "Alleen op de wereld!" had Mathilde dien wel eens gelezen? Zoo,
nooit? het was toch werkelijk een mooi boek. Wel de moeite waard. Och,
maar, aan zulke zaken dacht zij nu waarlijk in 't geheel niet. Zij
herinnerde zich het werk alleen van vroeger. Maar Jozef zou het wel kennen.
Die beste meneer Jozef! Waar was hij? Zeker op 't kantoor? Ja, zoo'n
ijverig man. Altijd was hij in de weer, van alles op de hoogte, voor alles
te vinden. Altijd tot dienst bereid. Iedereen hield veel van hem. Zij had
ook zeer geapprecieerd, dat hij haar zoo dadelijk na haar verlies een
visite was komen maken. Wat een mooi tafellaken had Mathilde hier! Zeker
nog uit den boedel van den ouden heer. Hoe aardig, van 't zelfde patroon
als de vingerdoekjes! Zij bleef voorloopig maar wonen in het tot nu toe
door haar man en haar bewoonde huis. Och, waarom ook niet? Het was wel wat
groot voor haar alleen, maar op die manier kon zij het meest en het best
in gedachte nog met den dierbaren afgestorvene verkeeren.
Mathilde hoorde Emilie aan, zonder er iets tusschen te mengen, met
|