der twee
uiteinden, gelukkig en kalm, te vrede in den zwakken zonneglans.
Aan elke zijde hing aan het lijf van het huis een in zwart-groen
houtwerk getimmerde warande. Maar uit de verte zag men ze niet, bijna
niets van het heele huis; want een groep boomen, waarachter het
kiezelpad opslingerde, schaarde zich links en rechts, alleen het
grasveld, van ovale bloemperken doorstoken, tusschen hen in openlatend.
Uit de verte was alleen het lage hek zichtbaar: drie smalle strooken
loodkleurig hout, bij iedere meter lengte door paaltjes opgehouden, en
in drie afdeelingen gesplitst door de hoogere glimmend-groene, puntige
hekdeuren, die ieder tusschen twee lila hoekige palen, met ronde witte
bollen er op, zich door ijzeren schrenieren bewogen en zich konden
openen voor de oprijlaan.
Het buitentje was niet weelderig. Marcheerden de zaken, zoo dacht Jozef,
dan kon men later zien iets meer chics te krijgen; maar, met zijn
uiterlijk van half Zwitschers landhuis, was het toch niet onaardig.
Toen het rijtuig stilhield, was Jans, die met de vrouw uit het dorp,
waarmede zij de boel in orde had gemaakt, mevrouw wachtte, het stoepje
afgegaan en had het portier open gemaakt. Bij het te-rugzien van
Mathilde, ontstelde zij. Haar weeke wangen bibberden, een beetje bleek.
--Is u daar, mevrouw? vroeg zij bezorgd, haar ruwe bloote voorarmen
uitstekend om Mathilde behulpzaam te zijn.
Mathilde knikte, met een flauwe vriendelijkheid. Nauwelijks liet Jans
haar grijze blikken heel even over Felix rollen, maar, terwijl zij
Mathilde stutte, toen deze op het treetje zonk met haar een voet,
waardoor haar japon in het rijtuig haperde en een plek witte rok bloot
kwam, en Marie zich bukte om met haar hand de japon goed te doen, keek
Jans wrevelig naar Marie. Zij hielden niet van mekaar.
Mathilde zei tot Jans, met een afwezige stem, alleen dit:
--Meneer komt ook nog vandaag. Heb-je daarop gerekend?
Mathilde werd dadelijk naar bed geholpen. De door Jans gedekte tafel in
de groote kamer bleef alleen staan, met zijn hard wit servet, stijf
geplooid, verlaten, afwachtend in de nieuwige en naar politoer riekende
frischheid van de pas schoongemaakte kamer.
Tegen den avond kwam Jozef aan en at, eenzaam, midden in de
onverschilligheid van de vreemde kamer, als in een hotel, het half koude
eten, na dat door de vrouw uit het dorp de lamp opgestoken was en de
jaloezien dicht gemaakt waren met een geluid als van valsche lage toonen
van een harmonika.
|