el met het koude blauwe schrift van
den telegrafist, vertelde hij haar een heele geschiedenis. Hij had weer
veel meer pleizier in de zaken gekregen dan vroeger, hij begon een
nieuwe onderneming, waar hij veel aan dacht en waarvoor hij veel werken
moest. En zij, met haar vage zieke oogen, geloofde hem als een kind, nu
zijn hand zoo vertrouwelijk lag op haar knie, bijna bloot onder de dunne
witte nachtjapon.
Nu gleed Jozef zoetjes-aan heelemaal tot zijn vorige leven te-rug. Hij
vond het erg aangenaam met zijn gepozeerdheid van jong elegant getrouwd
man in zonnige middagen over den Dam, door de Kalverstraat, door de
Reguliersbreestraat te wandelen, terwijl zijn vrouw op hun villa, buiten
was. Een anderen keer ging hij weer eens over het Koningsplein, door de
Leidsche straten, naar het Vondelspark. Hij vond de oude manieren weer
te-rug om zijn lichaam te bewegen en voor zich uit te zien, zoo dat de
dames hem bekeken met belanghebbende blikken. Zijn oude koketterie
steunde nu op een zekere hoogheid en te-ruggetrokkenheid, nu hij zich
als getrouwde door de nieuwsgierige oogen beschouwd voelde van de
juffertjes en de zusters van zijn kennissen. Hij deed weer minder in
Emilie Berlage. Hij had een paar maal de ouders van den overleden
echtgenoot bij haar ontmoet, die hem op onaangenaam aandringende manier
naar Mathilde vroegen. Een buitendien maakte Emilie hem driftig, om dat
hij dacht, dat zij hem alleen maar zoo'n beetje voor den gek hield.
Er openbaarde zich in hem een heftige reaktie tegen de jaren van
ingetogen huwelijkstrouw. Als iemant, die een vroeger geliefd huis, waar
hij in lang niet kwam, de trap opgaat, ging hij weer heelemaal op in het
pleizier van matig uitgaan. De heele stad was nogmaals zijn terrein. De
beminnende onrustige vrouw was er niet meer als een spaak in het wiel.
Het was wel een aardige roman geweest, die enkele jaren van geheele
kalmte en maatschappelijke geregeldheid, met altijd dat zelfde lichaam
en die wijde donkere oogen, die zoo weinig wisten, om mee te zijn. En
nu, met de ziekte, zoo opgescheept als hij eerst met die nutteloze,
onbruikbare vrouw was geweest in de stad, zooveel genoegen, deed 't hem
nu te kunnen zeggen, dat hij zijn vrouw naar een villa in het Gooi had
gebracht, om van een bedroevende kwaal te herstellen. Hij had het nu
voortdurend over "zijn optrekje" en "ons optrekje". Hij sprak over
"Bagatelle" in een toon van: "Je weet wel, mijn buitentje, waar mijn
zieke vrouw woont".
|