r dan begon zij eensklaps te hooren.
Een lijster sloeg klaterend klaar zijn geluid uit links, schuin boven
haar hoofd in het dennenboschje. En het schaterde door haar oor naar
binnen. Zij deed haar oogen in eens wijd open, richtte zich half op. Als
een slag van metaal vielen nu de zomerkleuren tegen haar aan, hel,
flikkerend, koud. Het purper, het groen, het wit, het goud, namen als
vierkante en driehoekige vormen aan. De kleuren werden lijnen, schenen
tastbaar. Dan week de slag en een loome droom als een onzichtbare
sluyer, suizelde van Mathildes hoofd en leden naar beneden.
Tot aan het eten bleef zij in den tuin, tusschenbeide zachtjes aan een
beetje wandelende, telkens te-rugkeerende in de hut om uit te rusten.
Een enkele maal zag zij, naast een boschje groen of boven een bloem-perk
uit, Marie en Felix drentelen. Eens ontmoette zij hen in een nauw
voetpad. Marie en zij glimlachten vreemd en flauw tegen mekaar, er was
als een onbewuste vijandelijkheid tusschen die twee monden, de eene
breed, grof, rood, vochtig, met zijn groote tanden, de andere flets en
verdund, waarvan de tanden niet kwamen te zien. Felix trapte in
speelschheid op Mathildes sleep, en lette verder niet op haar.
Mathilde at eventjes over vijven, om dat Jans altijd een beetje te laat
klaar was, met Marie en Felix, in de groote kamer. Marie moest Felix
helpen, bond zijn servetje om zijn hals, sneed het vleesch op zijn bord
aan heele kleine stukjes, maakte de aardappelen fijn. Het servetje werd
onder zijn bord op tafel gelegd en Marie knorde op hem als er een lange
bruine of gele vlek op het servetje kwam, van zijn lepel of van zijn
mondje. Felix was tusschenbeide erreg wild en gooide de tinnen kroes,
waaruit hij water dronk op den grond. Dan zei Marie: "ondeugende
jongen!" en kreeg Felix voor straf geen of heel weinig kersen aan het
dessert, Marie had verder aan Mathilde heel veel te zeggen; zij zat
altijd recht op haar stoel en leunde nooit terwijl zij aan tafel zaten,
om dat zij wel wist wat fatsoenlijk was. Zij schoof dan tusschenbeide
het eten naar een kant van haar mond en praatte met den anderen over de
buren en hun kinderen. Zij had gehoord, dat in het houten huis, achter,
aan den Vaarderweg, een dame kwam wonen, een weduwe met twee zoontjes,
die mevrouw van Borselen heette. Of dat diezelfde mevrouw van Borselen
zou wezen, die Mathilde wel kende van vroeger uit de stad? Vrouw Steyer,
de huisbewaarster van de societeit, daarnaast, had het haar v
|