at een vraag ... En wat een gedachte!
Gedurende eenige minuten omhelsden zij mekaar.
* * * * *
Drie dagen later zat Jozef, nadat hij alleen op het zaaltje gegeten had,
in de binnenkamer, waar de groote glazen boekenkast stond, te rooken.
Hij leefde nu al maanden akelig en naar. Dat kon niet langer. De trek
naar al zijn jongeheeren-pleizieren van vroeger kwam dagelijks weer meer
in hem op. Wat had hij er in 's hemelsnaam aan gehad om te trouwen! Ja,
hij had een geregelder en maatschappelijker leven willen gaan leiden.
Zijn te lang durende jeugd had hem verveeld, hij was verliefd geweest,
ja, en toen was hij getrouwd. En nu, daar zat hij nu, verlaten als een
kluizenaar in een woestijn in zijn huis! Wat had hij nu? Een
waarschijnlijk voor-goed zieke vrouw, van wier zuchtende en machteloze
liefde hij nu al meer dan genoeg had, een klein schreeuwerig wicht, dat
hem niet eens nog kende, met niets dan last en geen-een genoegen. Zijn
hersens dorstten naar het rumoer van de straat, naar hel verlichte
zalen, naar onverschillig eeuwig-grijns-lachende vrienden-gezichten. Hij
had een gevoel alsof het tegenwoordige leven hem langzamerhand heel
uitpompte en verdoofde. Hij maakte er zich driftig over. Hij was toch
waarachtig niet van plan als een oud stil heertje nu verder door te
leven tot alles gedaan zou zijn! Hij keek denkend, zich bezinnend, in de
rondte, en zag alles leeg en levenloos in de kamer. Het gas wilde niet
eens branden. Dat was ook een ellende met die gasfabriek tegenwoordig!
Hij zou morgen weer reklameeren.
Wat zou hij nu doen? Hij nam in Gods naam maar een boek: een
geillustreerd werk over China. Het verveelde hem. Hij sloot het dicht.
Een week later, toen hij in de ziekenkamer de koerant zat te lezen,
zeide hij:
--Zou je 't naar vinden, als ik weer eens uitging?
--Wat bedoel-je?
--Zoo 's avonds naar de opera of zo.... een enkele keer ... zie-je.
--Welnee, Jos, ik heb 't je immers zelf wel 'es gevraagd, dat te doen,
ga gerust, dan heb je een beetje afleiding.
Hij ging. Gedurende zijn afwezigheid was Mathilde bedroefd en bang, om
dat zij zoo alleen in huis was. Maar zij wilde er zich met kracht en
geweld tegen verzetten. Wel was 't haar goed, terwijl zij daar
machteloos en ziek lag, te weten dat hij daar was, daar haar
liefhebbende, hem daar onophoudelijk en vlak bij haar te voelen, altijd.
Maar zoo kon 't niet altijd blijven, zij wist 'et wel. En daarom was 't
maar
|