ijs gevulde blazen, die
verkoelden, gebruikt. Als het akelige stijgen van het bloed haar al te
veel overweldigde, greep Mathilde zelf een brok druipend ijs uit het
koperen emmertje, dat bij het ledikant stond, en drukte het stuk op haar
haren, dat haar vingertoppen rood en blauw werden van koude tinteling en
het water tappelings haar hoofd af in haar hals sijpelde. Maar Jozef was
hier een ware hulp in den nood. Heel handig wist hij haar te helpen. Met
zijn slanke, mooye vingers, kon hij de kompressen hanteeren, of haar met
zijn eene hand recht-overeind houden en met de andere het ijs op het
hoofd drukken. Hij wist heel precies hoe hij haar moest behandelen, waar
hij haar moest aanraken, om haar geen pijn te doen.
Eens op een ochtend kwam hij binnen. Mathilde lag nog in bed. Hij hield
een kleinen al opengemaakten brief in zijn hand.
--Thilde, ben-je wakker?
--Ja, wat is 'et?
--Groot nieuws.
--Wat dan?
--Berlage is gister-avond gestorven.
--De ouwe heer?
--Nee, nee, Louis.
-Och, heer, hoe is 't mogelijk! ... Hoe is dat zoo gekomen ... Nu is
Emilie ook gauw weduwe.
--Ja, hij moet een ongeluk hebben gehad. Ik heb hier een briefje van
Emilie; waaraan hij gestorven is, zegt zij niet.
--Ga dan maar dadelijk een visite maken ...
--Ja, vin-je ook niet? Dat had ik ook gedacht.
--Doe mijn komplimenten, hoor! Zeg, dat ik erg medelijden met d'r heb.
--Ja. Wil ik je nog eerst even helpen?
En hij verzorgde haar nog even voor hij wechging, schikte de kussens
goed, gaf haar in, deed alles met ijver.
Mathilde was dien ochtend als lam wakker geworden. Zij had een
onbegrijpelijk moe gevoel door haar hele lichaam. Toen Jozef te-rug was,
zeide hij:
--Ze is nog al niet erg gedrukt onder haar verlies. Er is hem op straat
iets overkomen, een beroerte. Na den eten was ie gaan wandelen in het
Vondelpark ... en ze hebben zijn lijk thuis gebracht.
--He, God, dat is verschrikkelijk! ... En ze is niet eens erg bedroefd?
He, ik ijs er van als ik er aan denk.. 't Is toch een vreeselijke vrouw,
die Emilie ... Ik geloof, dat ze niets geen hart heeft.
--Ja, maar hij, denk eens aan hem. Hij is er 't minst pleizierig an toe.
Zoo jong te sterven. 't Is wel erg.
--Ja, maar je weet niet hoe of me dat hindert, dat je zeit dat ze nog al
gelaten is ... Ik vin 'et onmenschelijk! He, ik ril er van ... Kom eens
even hier.
Zij sloeg haar zwakke armen om zijn hals:
--Jij zou heel anders zijn als ik stierf, he?
--W
|