bleeke glimlachjes van bevestiging en deelneming, de ringen van haar
vingers op en neer schuivend om Emilie niet bewegingloos aan te kijken.
Deze eerste rollende woordenroffel aan haar oor, na al de maanden van
stilte en afzondering, deden een hinderlijk gesuis in haar hoofd
ontstaan. Tusschenbeide voelde zij aan haar slapen iets kloppen, met
lichte tikjes.
Toen Mathilde geen andwoord vond, wilde Emilie doorgaan. Zij had nog
duizenderlei dingen op haar hart, die zij behoefte had uit te storten,
maar juist kwam Dientje binnen, met het vleesch.
Er was even onaangename stilte tusschen de dames, terwijl Emilie Dientje
bekeek. Mathilde zeide:
--Je had 'et nog niet binnen moeten brengen, niet voor meneer er was,
meende ik.
Toen Dientje de deur open deed om weer wech te gaan, hoorden de vrouwen
het sleuteltje van Jozef in het voordeur-slot bewegen. Met een slag en
een dreun, een lichte rilling van het voordeurglas en een kuch van
Jozef, trad hij door den gang. Zij hoorden nog het gemoffel van zijn
overjas, dien hij aan den kleerenstandaard hing, den stamp van zijn
paraplui dien hij daaronder zette.
Emilies bovenlip en de gedeelten van haar gezicht om haar neus heen,
trilden onmerkbaar, zij keek, afwachtend, naar de kachel, die begon te
gloeyen, terwijl haar handen met haar zakdoek speelden. Een hoog
zongeschitter schoot van de binnenplaats af door het vertrek. Een
verfrissching huiverde door de kamer; langzaam, kalm, koel,
verscheen Jozef.
--Kom ik te laat?
--Juist bij tijds, zeide Mathilde.
Jozef had nu een lichten lach. "Mevrouw!" zei hij tegen Emilie en boog
even met zijn hoofd, met een voorwending van ernst om de droefheid van
Emilie. Daarna ging hij tot vlak bij Emilie, terwijl zijn voet stootte
tegen den poot van een stoel en Emilie half opstond om zijn hand te
drukken, warm van de pas uitgetrokken handschoen. Hij ging naar Mathilde
en zoende flauwtjes haar voorhoofd.
--Hoe gaat 'et? vroeg hij met een lieve erg gemeenzame-stem.
Nu dejeuneerden ze. Mathilde at bijna niets. Emilie vertelde wat een
last zij had van een kleinen hond, die Louis maar niet vergeten kon en
overal zijn meester zocht. Mathilde lei snel haar vork, met de tanden
naar beneden, op haar bord boven het plasje vettig-bruine saus,
waaromheen zich een dun rondje geel vet kringde, en te midden waarvan
een stukje hoog gezwollen roode biefstuk zich verhief. Zij stond op, zij
was onwel. Zij was nog te zwak, zeide zij. Emilie moet het ni
|