FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186  
187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   >>   >|  
ilstaande klok. Het felle wit van het dek, dat zich als harde sneeuw, over en om haar heen spreidde, schreeuwde tegen de duisternis, scheen naar boven te dringen en stapelde zich op, als een koude massa, midden in de zwarte tinten. Mathilde dacht ... en bewoog haar lippen of streek er met haar tong tusschendoor, van pleizier van zoo te liggen denken. Het suisde door haar hoofd; er was een ijlheid in haar hersens. Haar zieke gestel gaf haar gedachten een bizondere scherpte en levendigheid. Terwijl een nattigheid door haar oogen sprankte lispte zij, en er ging iets droogs, iets kramperigs door haar verhemelte ... O Jozef! ... o Jozef! ... Zij bewoog haar eene voet even en schikte haar armen in een gemakkelijker rust op het bed, om nog inniger en uitsluitender aan dat eene onderwerp te kunnen denken. Zij dacht er over, wat zij allemaal zouden doen, als zij weer beter was. Heerlijk! Heerlijke jaren zouden er komen! Wat een gelukkig en benijd drietal zouden zij zijn! Zij had dat al zoo dikwijls gedacht, maar nooit zoo hevig als nu. Zoolang zij alleen jonggetrouwden waren geweest, had zij nog altijd iets gevoeld, zij wist niet precies hoe, maar als of zij nog half en half niet getrouwd was, als of die man wel elk oogenblik heen kon gaan, niet dat dat gebeuren zou, maar dat 't ten minste mogelijk was. En ook zoo voor de menschen. Als zij en Jozef menschen ontmoetten, bij hun aan huis of op straat of bij anderen, dan was er in 't "dag, meneer, dag, mevrouw" of in het "dag, Jozef, dag, Mathilde" iets als of de menschen op dat oogenblik den indruk kregen van twee alleenstaande wezens te ontmoeten, twee op zich zelf staande menschen, die wel innig aan mekaar verbonden waren, maar toch maar met hun tweeen waren en elk oogenblik ieder een anderen weg konden gaan. Maar nu niets van dat alles meer. Nu was zij niet alleen heelemaal vrouw, een jonge en gepozeerde vrouw tegelijk, maar nu waren ze, zoo dacht zij, nog meer een samen, zij hoorde nog veel meer dan vroeger, ook voor de menschen, onafscheidelijk bij mekaar. Zij waren niet meer jonggetrouwden, neen, hij was de vader, zij was de moeder. En wat een vreeselijke heerlijkheid, op straat en overal in 't openbaar met elkaar te zijn en dan de menschen te zien of te hooren zeggen: "dat is de jonge mijnheer en mevrouw van Wilden, ze zijn drie jaar getrouwd zoo wat, zij hebben een kindje, een allerliefste jongen". Maar, dat alles daargelaten, wat zouden zij een stil en heimelijk geluk met h
PREV.   NEXT  
|<   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186  
187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   >>   >|  



Top keywords:

menschen

 

zouden

 

oogenblik

 

straat

 
Mathilde
 

anderen

 

getrouwd

 
mevrouw
 

mekaar

 
denken

alleen

 
jonggetrouwden
 

bewoog

 

heimelijk

 
meneer
 

gebeuren

 

indruk

 

kregen

 

daargelaten

 

minste


mogelijk

 

ontmoetten

 

hebben

 
moeder
 

vroeger

 

onafscheidelijk

 
kindje
 

vreeselijke

 

mijnheer

 

hooren


elkaar

 

openbaar

 

heerlijkheid

 

overal

 
Wilden
 

hoorde

 
zeggen
 

allerliefste

 

verbonden

 
jongen

staande

 

wezens

 
ontmoeten
 

tweeen

 
heelemaal
 

gepozeerde

 
tegelijk
 
konden
 

alleenstaande

 
drietal