t het bed.
Jozef stond op.
--Ja, wat wou-je, kind?
--Mag ik een glas water asjeblieft!
Hij gaf het en zoende haar klamme voorhoofd.
--Probeer nou weer te slapen, zei hij, dat zal je goed doen. Ik ga nu
maar naar beneden nog wat lezen, dan heb je 't rustiger, en dan ga ik
ook naar bed. Wel te ruste! Tot morgen, misschien ben-je morgen wel
veel beter.
--Ja, misschien; laat Marie met Felix nog eens hier komen, wil-je?
Driemaal per dag kwam Marie, met het kind op haar arm, bij Mathilde;
Jozef ontmoette haar nu op de trap. Hij hield haar staande nam het kind
even van haar over, zoende het en ging verder. Alles was doodstil in
huis; alleen hoorde Jozef, toen hij in den gang kwam, eentonig de
keukenklok tikken. Hij veegde met zijn zakdoek zijn lippen af. Hij
zoende niet graag zulke jonge kinderen. Die Marie is eigenlijk volstrekt
niet kwaad, dacht Jozef, een aardige meid!
Toen Jozef het licht had opgestoken in de achter-kamer, en een boek, een
roman in een kalfslederen band gebonden, uit de kast wilde nemen, steeg
er plotseling een woede, de uitbarsting van een lang onderdrukt
ongeduld, in hem op. Hij maakte groote stappen door de kamer.
--Dat duurt nu al maanden, zei hij luid, het gaat niet meer, ik weet
niet, wat ik doen zal.
Hij stak een zwaren cigaar op en bleef beweging-loos en dommelend den
heelen avond zitten. Een verzet was in zijn hart ontstaan. Hij verveelde
zich onhoudbaar. Het ging toch ook werkelijk niet op den duur!
Gedurende de volgende dagen, dacht Jozef, koud, met zijn rede en zijn
gevoel van wereldsch mensch, na over zijn vrouw en zijn kind. Zij ging
erg achteruit. Wat moest er in Gods naam van komen? 't Was wel aardig
geweest, even na de geboorte, het denkbeeld van zijn eigen kind te
hebben, een voortbrengsel van zijn liefde, maar nu, een klein leelijk
rood, onooglijk, schreeuwend wicht, neen! 't was alles behalve
pleizierig.
* * * * *
Langzaam verstreken maanden. Mathilde bleef 't zelfde. In dezen tijd,
kon zij eens 's avonds niet in slaap komen. Zij had dien middag
onwillekeurig een paar uur gedommeld, en lag daarom nu wakker. Zij dacht
dat zij een beetje de koorts had. Haar oogen, wijd open, staarden naar
boven, naar den groenen hemel van het ledikant, zwartgroen in de zwakke
schemering van het nachtlicht, en die in stijve plooyen zich in een
middenpunt, een rozet, samentrok, waaruit een beddekwast nederdaalde,
roerloos als de slinger van een st
|