blikken
gingen langs de lambrizeeringen, langs de zoldering en den vloer, over
de schilderijen, alsof dat nieuwigheden waren. Eigenlijk keek hij naar
niets, maar luisterde naar de geruchten die van boven kwamen. Die lieve,
goede Mathilde, wat stond zij misschien nu een pijn uit. Maar hij kon
haar niet helpen, men moest afwachten de dingen, die komen zouden. 't
Was een elllendig iets, dat kinderen krijgen! Hoe jammer, dat het niet
gemakkelijker kon en zonder zooveel schade! Hij hoopte nu maar in
Godsnaam, dat Mathildes lichaam er niet te veel onder lijden zou. De
tijd ruischte in de nacht-stilte om hem heen voorbij. Daar dacht hij aan
de namen, die hij met Mathilde afgesproken had, dat het kind zou
krijgen. Was het een meisje, dan zou zij Agnes heeten, naar zijn moeder,
die nu al vijftien jaar dood was. Werd er een jongen geboren, dan zou 't
Bernard zijn, met nog een paar onverschillige namen er achter, naar haar
vader. Maar weer schudde hij voor zelf neen! Hij had er zich niet mee
kunnen vereenigen. Bernard was veel te burgerlijk. Hij wilde zijn zoon
een voornamer, een buitengewonen naam geven. Iets van Felix of zoo.
Felix, dat was mooi, dat klonk. Kreeg de jongen later zijn eigen
visite-kaartjes, dan zou daarop gegraveerd staan: Felix van Wilden, of
in 't fransch, nog beter: Mr. Felix, met den klemtoon op ix, Mr. Felix
van Wilden! Jozef zag zijn zoon al voor zich, in een elegant jasje, een
jonge man van twintig jaar, naast hem, ook nog jong, ook in een elegant
pak, misschien met enkele grijze haren, samen op straat, samen op
reis ... En hij vergat Mathilde voor een oogenblik.
De dokter stapte door den gang, maakte de deur van de zaal open; op zijn
eenen voet vooroverbuigend, zijn hoofd door de opening, riep hij luid
naar binnen, opgewonden: Vadertje, geluk met je zoon, hoor! Hij sloot de
deur en ging gauw naar boven terug; Jozef hem na.
De slaapkamer was langwerpig, met twee ramen naar de binnenplaats,
tegenover de deur. Het was er donker-groen: de venster-en bedgordijnen,
het tafelkleed en de stoelbekleeding waren donker-groen, ook de
ondergrond van het tapijt. Er stonden twee groote en twee kleinere
antieke kasten tegen de wanden. Een olielamp brandde nu op de tafel in
't midden; voor het bed grilde de schaduw van den ovalen kapspiegel op
de tafel. Twee kaarsen tongevlamden op de latafel tegenover het
ledikant, voor het apotheek-kastje. Toen Jozef binnenkwam, was de baker
voor de tafel geknield. Zij hield het kind
|