n zijn kind niet liefhad, zoo men het niet strafte,
dat alleen hij, die eens zelf door kastijding had leeren gehoorzamen,
later in staat was goed op te voeden, dat men anders onmogelijk een kind
braaf kon maken, onmogelijk, dat men, strafte men niet, de liefde en
eerbied voor de ouders zelf uit het gemoed van liet kind bande, dat men
op die manier zijn gezach verloor, en nog duizend redenen meer, zoo dat
hij ten laatste haar maar een zoen gaf, om er een einde aan te maken.
Maar zij hield niet op voor hij zei: je hebt gelijk. En dan was zij
eigenlijk nog niet te vrede, dan moest hij haar beloven, bepaald
plechtig beloven, dat hij streng zou wezen. Hij begon te lachen, maar
zij bleef hoogst ernstig; ten slotte beloofde hij alles.
Van God de Heer was weinig sprake als Mathilde dacht en sprak over haar
kind. Het was zonderling, maar alleen bij de gedachte aan haar vader
kwam er een God, haar God, te pas. Met haar laatste groote droefheid,
verflauwde ook haar godsdienstzin. Wanneer zij gelukkig was scheen zij
geen andere behoefte te hebben, dan die door het haar omgevende aardsche
werden vervuld.
De laatste maand voor haar bevalling was Mathilde in een hijgende,
zenuwachtige afwachting. Haar kind, haar eerste kind zou geboren worden.
O, wat ging die tijd langzaam!
Jozef vond, dat het nu waarachtig langzamerhand lang genoeg begon te
duren. Hij wou maar, dat Mathilde gauw weer elegant en slank zou zijn,
dat hij zich weer in 't publiek met haar zou kunnen vertoonen, in de
komedie en op koncerten, en dat iedereen dan weer zou zeggen: wie is
toch die man, die heer daar, met die prachtige vrouw aan zijn arm. Hij
vond, stil voor zich, den toestand toch eigenlijk zoo lammelendig.
Intusschen hield hij haar trouw gezelschap tot het einde toe. Hij was
altijd op kantoor en thuis. Hij kocht een wieg voor haar. 's Avonds las
hij haar voor; zij gingen vroeg naar bed.
X.
't Was in 't midden van een nacht, dat de bevalling gebeurde. De dokter
had Jozef, die zenuwachtig was, uit de slaapkamer laten gaan. Hij zou
den vader wel komen waarschuwen, als het zoo ver was, had hij gezegd.
Jozef was, in zijn sjamberloek, beneden naar de zaal gegaan. Waarom
juist daar-na toe, dat wist hij zelf niet. Hij had een gaspit opgestoken
en drentelde in het zwakke licht heen en weer over het dikke tapijt. Nu
eigenlijk scheen hij pas goed over hetgeen er boven ging gebeuren na te
denken. Hij vroeg zich af, wat er het gevolg van zou wezen. Zijn
|