melk er door heen, en gaf het hem aan. Maar, toen hij
het aannam en voor zijn bord neerzette, deed zij schielijk een stap naar
hem toe. Zij ging naast hem staan en lei haar handen op zijn schouders.
Zij boog tot aan zijn oor en fluisterde:
--Ik moet je nog altijd iets zeggen.
--Zoo, wat dan, vroeg hij vriendelijk en belangstellend, en stuurde
aandachtig zijn oogen schuin langs haar heen naar den wand, om goed op
te letten.
Haar haren, die nog niet heelemaal opgemaakt waren, maar slapjes over
haar voorhoofd hingen, raakten zijn wang.
--Ja, maar ik durf niet goed ... zal je niet boos worden?
--Wel nee, lieve kind, zeg 't maar gerust, heel hard-op!
--Nou, zei ze met een verlegen lachje, als om zich zelve te
verontschuldigen, en zij aarzelde nog, ... eindelijk, nog zachter: ik
geloof, dat we niet meer alleen met ons tweeen zullen blijven in 't
leven ... Zij keek hem aan, haar oogen dicht bij de zijnen, om te zien
of hij 't begreep, daarna sloeg zij ze neer, dicht over haar hand die
op zijn schouder lag, als wilde zij haar vel nauwkeurig bekijken.
--Wat bedoel-je? vroeg hij, maar, zich plotseling herinnerende: zou 't
wezenlijk waar zijn?
Hij stond op om haar eens goed te bekijken. Zij klapte in haar handen,
zich verlicht voelende, dat die tijding er uit was. Zij lachte.
--Je weet wel, een jaar geleden hebben we d'r al over gesproken!
Heerlijk! Heerlijk!
Zij danste haast van blijdschap.
--O, heerlijk! zei ze nog eens.
Zij zag hem sterk aan, met van vreugde vochtige oogen:
--We krijgen een kindje, wat zullen we gelukkig zijn, he?
Hij beaamde goedig wat zij zeide en zoende haar wangen met roode en
witte verdwijnende vlekjes.
Dat was een pleizierige dag voor Mathilde! Zij bleef van den ochtend tot
het eten in de achterkamer lezen over opvoeding. Nu was 't dubbel
jammer, dat vader niet meer leefde! En wat haar zelf aanging, zij wist
het eigenlijk al lang, ten minste het vermoeden was zoo goed als weten
geweest, maar nu voelde zij zich pas heel gelukkig, nu Jozef het ook wist.
* * * * *
Intusschen scheen het gedurende den tijd van haar zwangerschap, dat haar
liefde voor Jozef groeide, groeide, groeide, samen met het kind onder
haar hart. Had zij Jozef niet lief, meer dan alles wat zij hoorde en zag
en ondervond, meer dan haar leven-zelf? Maar zij voelde zoo iets, als
was zij nu pas bezig het groote bewijs van haar liefde te geven, als zou
dat wezentje, dat, zonde
|