edeesd. Men maakte, dat Jetje het niet hoorde.
Marinus trad binnen en, dadelijk, maakte een buiging na aan 't einde van
den kring te zijn gaan staan, en las iets voor. Hij hield een folio
regelmatig beschreven stuk papier in zijn hand, en veegde het zweet van
zijn voorhoofd. Het was een vers van hem zelf, dat hij voorlas. Het
onderwerp was de huwelijksmin van zijn patroon en dat het pad met rozen
bestrooid, hetwelk hij thans met mevrouw bewandelde, nimmer in een dorre
woestenij mocht veranderen, maar steeds bloeyender en geuriger mocht
worden tot aan het einde huns levens.
De heeren leden van de club, met hun gepommadeerde snorren, kwamen
luisteren van uit de gang, en posteerden zich in zwierig-achteloze
houding bij elkaar aan de deur. Zij glimlachten tegen mekaar over de
onbedreven onnoozelheid van den dichter.
Zoo eindigde Mathildes partijtje. Een kwartiertje na Marinus' voordracht
kwamen de rijtuigen voor, en nog een kwartiertje later gingen de menschen,
eentonig-vriendelijk afscheid-nemend, wech.
Frits en Dientje kregen samen 17.75 aan fooyen. Marinus en zijn zuster
hadden samen vijftien stuivers gegeven.
IX.
Vier dagen na het soireetje, zat Jozef om half negen 's ochtends in hun
ruime binnenkamer aan de ontbijttafel het Handelsblad te lezen. Het was
er hoog van verdieping en een reine, onbenauwde warmte werd door de
donker-porceleinen kachel verspreid. Jozef had uitstekend geslapen, was
heerlijk zacht geschoren, had een lauw bad genomen, zijn mond gespoeld
met Eau Botot, en was, in zijn gestreepte sjamberloek, op zijn dofblauwe
stijf-leeren, van korte hakken voorziene huis-schoenen naar beneden
gegaan, waar hij op Mathilde wachtte. Hij had zijn snor voor den spiegel
nog even zwierig opgedraaid en was nu aandachtig de koerant aan 't
lezen, zijn eene hand op het krakend-witte dekkertje, de andere voor
zich uit over de leuning van zijn stoel, waar hij een beetje schuin op
zat. Nu en dan dwaalde zijn blik ter zijde van de politieke artikelen of
van de telegrammen af, om met te-vredenheid de toppen van zijn duim en
wijsvinger te bekijken, met hun gladde licht-roode puntig-blank
versneden nagels. Hij was opgeruimd. Hij voelde zich doordrongen van een
aangename levenswarmte. Versche broodjes, kaas, melk stonden dicht-bij
hem klaar. De thee was gezet, een bleek-blauw doorzichtig dun kolommetje
stoom rees naar boven uit de tuit van de theepot en werd een
mistslangetje of wolkte wech in de kamer, als Joze
|