aar zeggen. Hij vond, dat het er wel door kon.
--Mathilde, zei hij, wil jij nu niet eens wat spelen?
--Wel zeker, heel graag.
--O, ja! dat is heerlijk! riep Emilie, van uit het hoekje, waar Louis
haar nu voor zich alleen hield.
--Zeker iets van Beethoven, mevrouw, vroeg mevrouw van Borselen, de
sonnate Pathetique, b.v.?
--Dat heb ik zoo lang niet gespeeld, zei Mathilde, wel in geen twee
jaar. Mijn vader leefde nog ...
--Och toe, mevrouw, toe, het zal wel gaan ...
En midden door de welopgevoede stilte, ging Mathilde naar de piano.
Jozef ging vlak tegenover de piano aan de muur staan, bij de deur, zijn
rug tegen het geschilderde behangsel. Jozef gedroeg zich als moest hij
Mathilde nog het hof maken om haar te kunnen trouwen. Voortdurend keek
hij naar dat lieve zwarte hoofd. Mathilde bladerde een beetje
zenuwachtig door het muziekboek en zij keek waar 't begon, terwijl ze
het papier vlak bij de kaarsevlam hield. Daar had zij 't gevonden en
even keek zij Jozef aan.
Mathilde hield haar vingers al uitgestrekt over de toetsen. De menschen
zaten in de rondte. Daar begon zij. Het was haar lievelingsstuk. Zij
speelde het graag en goed. Andante was de eerste maat. Langzaam en
statig galmden de klanken aan. Klaar en helder tikte elke toets zijn
deun, die uit de diepte en van de hoogte samenrolden tot een plechtig
akkoord. Het scheen iets als een loflied, als een kerkgezang, als de
verheerlijking van iets edels en groots, van iets bovennatuurlijks, iets
als een hymne aan de eeuwige kuischheid en eenzaamheid. Mathilde zat
kalm en stil. Haar vingers bewogen regelmatig over de toetsen. De muziek
werd plotseling breeder, vol majesteit. Mathilde zag bleek en speelde
hard. Zij kwam er heelemaal in. In een hoek van de kamer werd nog
stilletjes door een paar heeren gefluisterd, en Jozef stond naar de
punten van zijn schoenen te staren. De andere menschen waren aandachtig
uit beleefdheid. Frits en Dientje waren aan de deur komen staan
luisteren.
Toen was er in-eens in het muziekstuk, midden onder het zwaar-ernstig
orgelen van de piano, een jeugdige en zoete toon, als een teeder
fluitspel. Joedelend danste het een paar toonen ver en herhaalde zich
dan en neuriede onder de breedere harmonien door, als een leeuwerik die
bij het einde van den nachtdienst, boven de donkere monnikken-hoofden
naar het kerkgewelf zou opvliegen. En het zwakke geluid verdubbelde en
vermenigvuldigde zich en werd een geluid van groote teederheid en
|