uit de verlegenheid helpen. Zij stond
op en ging, midden door de gasten, naar hem toe. Met glansjes van
welwillendheid in haar gezicht sprak ze hem aan. Hij nam een hand van
zijn rug en begon die aan zijn kin te houden, er kwam iets roods in zijn
oogen. Hij had blond haar, voor deze gelegenheid met bizondere zorg naar
de hoogte en achteren gestreken.
De menschen spraken nu zachter in allerlei afzonderlijke gesprekken;
verscheiden heeren keken naar Mathilde in haar lange satijnen japon,
blinkend midden in de kamer, hel onder het gele licht. Jozef kwam ook
bij zijn vrouw en den bediende staan:
--Hee, Marinus, ik had je nog niet eens opgemerkt, je bent ook zoo stil,
jongen.
--Och, meneer!
Mevrouw Berlage fluisterde tot mevrouw van Borselen achter haar waayer:
Wie toch Mathildes naaister is?
Juist kwam Frits binnen, een groot blad vol glazen wijn en punch op zijn
handen, waar hij, ernstig en zorgzaam, mee rond ging. Mevrouw van
Borselen nam een glaasje rooden wijn.
--Zullen we u nu niet eens genieten, mevrouw, vroeg Jozef hoffelijk.
--Meneer, u weet niet, hoe 't me spijt, maar ik ben te verkouden.
--Kom, kom, het zal toch wel gaan, probeert u maar eens.
--Nee, wezenlijk! ... O, ik vind het zelf onaangenamer dan u denken
zoudt.
--Kom, mevrouw, zei mevrouw Berlage, doet u 't maar! en er kwamen van
achteren verscheiden heeren en dames die de blonde weduwe van Borselen
met smeekingen om toch iets te zingen overlaadden.
--Dat mooie lied van Heine door Schubert gekomponeerd, dat u zoo
heerlijk voordraagt!
--Toe mevrouwtje, laat u niet zoo bidden.
Mevrouw van Borselen bleef weigeren. Zij kuchtte in haar neteldoekschen
zakdoek, bewoog haar waayer zenuwachtig.
Een jonge dame, een bleek mager meisje, heel in 't zwart gekleed, zou nu
iets doen. Deze maakte geen enkel exkuus, maar, na een paar heeren
verzocht te hebben een eindje op-zij te gaan staan, om dat ze dan vrijer
was in haar gebaren, begon ze met een hel stemmetje een burgerlijk deuntje:
Wat is de liefde?
Ik weet 't niet, mijn kind.
Wat zegt de liefde?
Zij spreekt niet, zij bemint!
Zonder de minste hapering bracht zij 't er af. Iedereen vond 'et bepaald
leelijk. Toen het laatste koeplet gedaan was zei niemant een woord. De
dames, die in Jetjes, zoo heette het meisje, nabijheid zaten, prezen
haar zeer: O, jufvrouw, wat was dat allerliefst! Hasman, die als een
grappenmaker bekend stond, sprak zeer luid, een traan in zijn ste
|