--Heel graag, heel graag, wat dunk u, mevrouw, en u, en u ...?
Dit werd algemeen goedgekeurd, en zoo hevig, dat Louis Berlage
bedremmeld werd over het suukses dat Emilie hebben zou, en om dit te
verbergen, met de grootste kalmte zijn kopje van den schoorsteenmantel
nam om eens te drinken en de helft van de thee over zijn overhemd, broek
en vest liet vallen. Mathilde en Jozef kwamen naar hem toe om hem te
helpen. Emilie begon hard te lachen en de anderen praatten luider, met
schuine blikken naar Louis.
Emilie ging gauw naar de piano en juist was zij in een trillenden hoogen
toon een lied van Schubert begonnen te zingen, toen Louis van de keuken
te-rug-kwam, met een groote bruine vlek op zijn overhemd en verslagen
gezicht. Hij zag haar daar hel verlicht bij de piano. Wat is ze toch
lief! dacht hij. Wat is hij toch ordinair! dacht zij. Jozef
akkompanieerde en zij bekeek tusschenbeide zijn profiel en zij dacht dat
haar stem om dat profiel zoo goed was van-avond, en ze dacht al na, en
o! wat een verschil tusschen die mannen, Jozef en Louis! En toch was
Louis zoo kwaad niet. Een jongensneus en in 't algemeen iets kinderlijks
kenmerkte hem, hoe knap hij ook zijn mocht in zijn vak. Maar dit was 't
juist, waarom zijn moeder hem zoo mocht lijden. Zoo onschuldig en zoo
knap!
Het lied was uit en de menschen klapten een beetje in hun handen. Emilie
was gaan zitten naast Jozef. Toevallig zat Louis aan haar anderen kant.
Haar gezicht bleef naar Jozef gekeerd, die haar ook wel aardig vond, en
waagde Louis het even tegen haar te spreken, dan andwoordde zij kort en
stuursch, en dat vond hij heel lief van haar. Waarom, dat wist hij niet.
De menschen waren nu weer aan 't praten. Hasman en D'Ablaincourt hadden
een kennis aan mevrouw van Borselen voorgesteld, en deze drie vormden nu
een kringetje om haar heen. Eenige anderen hadden zich bij den
schoorsteen geschaard. Twee leunden met hun ellebogen op den mantel en
hadden hun handschoenen uitgetrokken. Een zeer jong een bedeesde
menheer, de jongste bediende van Jozefs kantoor, dien hij poesseeren
wilde maar nu zelfs nog had vergeten te groeten, had zich, bijna zonder
dat iemant het merkte, bij het gezelschap gevoegd. Hij was zonder rok,
maar droeg een gekleedde jas en zwarte das. Hij stond midden in de kamer
met een soort van droefheid voor zich uit te staren en wreef zijn roode
heete handen op zijn rug zachtjes tegen mekaar. Mathilde had hem al lang
in het oog en wou hem een beetje
|