over het rozig-blauwe tapijt gezet. Er waren
stoelenzittingen van grijs-blauw satijn, met teedergetintte ruikertjes.
Een zwart ebbenhouten tafeltje was op glazen rolletjes tot nog al dicht
bij de ramen geschoven. Een koperen bloemvaasje dat zich delikaat en
statig naar de hoogte ontplooide met een theerozen-ruiker er in, stond
op die tafel. Breede dunne witte kanten strooken waren langs de ruiten
ontrold. Hier achter drapeerden zich kanten overgordijnen, op de helft
wechgeheven door zachtgouden banden en kwasten. Men zag op straat door
een netwerk van vreemde figuren heen.
Een geur van feestelijke blijdschap en jonge hoop zwierde er door de
kamer, een vreugde straalde van al het huisraad. 't Was 16 April, Jozefs
verjaardag. Voor 't eerst dat Mathilde een partijtje gaf. Daar stond zij
nu, haar eene hand aan de tafel geleund; haar rechtervoet durfde zij
niet vast neerzetten op de vloer, scheen 't, als knelde het schoentje
haar, ten minste zij wiebelde er zoo wat mee heen en weer. Daar stond
zij nu, van licht-blauw satijn en witte kant omwikkeld, in het kostuum,
dat overeenkwam met de kleuren van de kamer, meesteresse in haar eigen
buis. Zoo als het satijn om haar lijf was gegleden waren er glansplekjes
op als schenen de zoenen er door die Jozef, met zijn minnaarsliefde, op
haar lichaam had gedrukt, en plooyen vol schaduw, die donker-blauw, haar
hals-en armen-kleur mooyer maakten.
Jozef drentelde achter in de kamer, waar de piano stond, heen en weer op
zijn hielen, langzaam het hoofd naar voren buigend, zijn tong tusschen
de lippen van pleizier. Hij was in zijn zwarten rok en witte das,
uitstekend in orde. Hij had aan zijn snor gelikt en zei:
--Nee, Thilde, als je zoo'n pijn hebt, dan dansen we maar niet.
--Maar, man, zie je dan niet, dat ik hier expres blijf staan en niet ga
zitten, om je te laten zien dat mijn pijn heelemaal over is ...
--Hou-je van me, Thilde? laten we dan niet dansen, want je voet zou er
stellig erger door worden ...
--Gut, ik voel niets meer ... wezenlijk niet ... je moet bepaald
proponeeren om te dansen ... zal je 't nu doen?
Neen, knikte Jozef. Toen moest Mathilde iets verzinnen. Zij leunde
plotseling niet meer op de tafel, en liep recht als een kaars, zonder
verwikken of verwegen, naar Jozef toe. Vlak voor hem, bleef zij staan:
--Ah, zoo! zie je 't?
--Lieve kind, zonder jouw wil ik niet dansen, en zelf dansen kun-jij
toch niet, al loop je nu ook even door de kamer, met nog zoovee
|