elen en zij koos en koos. Vroeg zij thuis aan Jozef
eenigszins bedeesd, of ze niet te duur gekozen had, dan legde hij haar
het zwijgen op. Over geldzaken zouden zij spreken, als ze eens goed en
wel een paar gepozeerde getrouwde menschen waren geworden en in hun huis
hun gezin hadden gevormd.
Met kleine bevingen van hoop zag Mathilde, wanneer zij dagelijks dien
kant uitwandelde, de nieuwe woning zich in-en uitwendig voltooyen tot
een mooi huis, tot een gebouw, dat in alles, in de minste bizonderheden,
het huis van Jozef en haar zou zijn, het huis van hun geluk. Zoo stelde
zij het zich voor. En als zij opmerkte hoe de versche kleuren blonken en
de spiegelruiten schitterden in de zon, dan zag zij er tegen op met een
onuitsprekelijk verlangen. Zij telde de dagen, die haar nog van het
nieuwe huis scheidden. Het was haar of zij Jozef nog niet genoeg liefhad,
of het heerlijkste nog komen moest. Haar hoop en haar verlangen
vermeerderden met den dag.
Zoo ging weer de tijd voorbij. Zij waren al een paar maanden uit de
rouw, toen eindelijk, eindelijk! het nieuwe huis werd betrokken.
VIII.
Een flink huis. Dat was me een drukte geweest, dat metselen en timmeren
en schilderen en behangen en meubelen! Jozef vond, dat alles er recht
goed in orde was, Mathilde vond het ook. Achter de hooge, zij 't ook
niet dubbele stoep, kwam men binnen in den breeden marmeren gang, waar
een gaslantaarn van matglas en koper nu een getemperd licht verspreidde.
Daar vond men terstond aan zijn linker hand, de deur van den salon,
Mathilde zei "voorkamer", die op de straat uitzag.
Deze kamer, met de fijn geschilderde wandvlakken en de gedekoreerde
zoldering, in lichte kleuren, met geelgouden randen, was vol frischheid
en jeugdig leven. De schoorsteen, juist tegenover de deur, was hoog van
dooraderd zwart marmer, met een rijkomlijste, uitstekend geslepen
spiegel, vast aan den muur, er boven. Op den mantel stonden twee dunne
pompadoer-vaasjes; in 't midden was er een half naakt herdertje in roode
klei, wiens fraai gebogen rug en zware lange lokken door den spiegel
werden weerkaatst. Dunne lichtelijk versierde koperen gasarmen, die door
porseleinen kaarsen vlammetjes uitwierpen, en een zwierige rankgetakte,
aan een blauw satijnen strop hangende gaskroon van uit het hart der
zoldering dalend, gaf dezen avond lachende glansen door de kamer. Poeffen,
kleine divans en lage heelemaal gekapitonneerde leuningstoeltjes waren
in een behagelijke wanorde
|