dragen en was na hun te-rugkomst natuurlijk altijd in
't zwart en donker-blauw gekleed geweest. Zijn vele andere kleeren kende
zij alleen, om dat zij ze hem aan had zien hebben voor hun huwelijk.
Maar ze nu zoo van-dichter-bij te kunnen beschouwen, ze te betasten, al
die kleedingstukken en die toiletzaken, die hij als ongetrouwd heer had
gebruikt en die nu allemaal in haar oude huis waren overgebracht dat
deed haar een groot pleizier.
Maar zij wilde hem-zelf, zijn binnenste, nog beter kennen. Wanneer zij
zijn handen half dicht gehouden, voor haar, op het kantje van de tafel
zag liggen, met den zegelring aan zijn pink, dan wilde zij weten, wat
die handen al deden en aanraakten buiten haar tegenwoordigheid, en wat,
toen zij haar nog niet mochten omhelzen en streden. Wanneer hij 's
avonds, wat hij dikwijls deed, in het zaaltje op en neer liep, zijn
handen op zijn rug, en hij zijn hoofd zoo recht-op droeg, en hij, van de
hoogte van zijn oogen tot haar nederzag, terwijl zij achter 't theeblad
zat of aan de tafel te lezen, en dat gezicht hem ernstig en vol liefde
over haar na scheen te doen denken, dan wilde zij weten naar wat of naar
wien die blikken zoo gingen en die gedachten zich richtten in haar
afwezigheid, voor en tijdens hun huwelijk, toen hij niets aan haar had
gehad. Zoo kwam zij hem over alles te ondervragen. Zij stelde belang in
zijn kantoorzaken, in de Beurs. Hij moest van-alles vertellen, om haar
te vrede te stellen: hoe zijn bedienden er uitzagen, hoe de boeken
werden gehouden, of hij pleizier had in de zaken, of het personeel hem
eerbiedig behandelde, of hij in zijn appart kabinet zat en van daaruit
de zaken bestuurde of hij een mooyen lessenaar bezat, of hij veel
visites kreeg op het kantoor, of er wel eens vrouwen kwamen. O, stellig,
als hun rouwtijd om was, zou zij hem stellig daar komen opzoeken en zijn
omgeving eens goed bekijken. Emilie Hartse kwam er toch nooit, nietwaar,
nooit? Wel neen, andwoordde hij, hoe kon ze er aan denken, er kwam nooit
een vrouw Ik heb zoo'n groot vertrouwen in je, verzekerde ze hem wel, ik
weet niet hoe het komt, maar ik heb zoo'n groot vertrouwen in je, dat ik
eigenlijk maar weinig jaloersch ben. Hierna ondervroeg zij hem, met een
ontzachlijke nieuwsgierigheid, naar zijn levens-inrichting van voor hun
huwelijk. Ja, zij wist er wel veel van, want, daar zij zooveel omgang
met elkaar hadden gehad, altijd, had hij natuurlijk veel verhaald, maar
was alles wel waar geweest, wat hij
|