t huis. In de morgenuren
deed Mathilde het huishouden, wat gedurende haar afzondering heelemaal
aan Jans was overgelaten geweest. Dan breide en borduurde zij ook. Zij
maakte een beurs voor Jozef, zij zag het linnengoed na en bemoeide zich
met zijn kleeren. Hierin vooral begon zij een bizondere liefhebberij te
krijgen: zich langzamerhand en hoe langer hoe inniger in de
bizonderheden en uitwendige eigenaardigheden van zijn persoon in te
wijden; zich er erkenschap van te geven, wat hij al zoo aan zijn lijf
had, den vorm van zijn boven-en van zijn onderkleeren na te gaan, zijn
kleine gewoonten te bespieden, uit te vorschen wat hij liever had dan
wat anders, wat hij verkoos voor hemdsknoopjes, voor halsboorden en
manchetten, hoe hij zijn jassen droeg, hoe zijn broek en zijn schoenen
waren ingericht en werden gebruikt.
Zijn persoon werd het voorwerp van haar beoefening. Hem zoo volledig
mogelijk en in alle onderdeelen te kennen, werd haar doel. Zij wilde
zijn goede trouwe vrouw zijn en blijven, zij wilde alleen denken om zijn
geluk en hem gelukkig maken. Zijn mooye lichaam kende zij nu heelemaal;
zij had al die vormen en de manier, waarop zij zich bewogen, in haar
verstand opgenomen. Zij wist hoe zijn haar was, waar er rimpels waren op
zijn gezicht, wanneer hij naar zijn zin geschoren was en wanneer niet.
Zij wist wanneer en waar zijn wangen rood werden; al de schakeeringen
van schaduw en licht, van rood en wit en blauwig en grijzig, het geaderde,
het gladde van zijn gezicht had zij nagegaan, onwillekeurig en toch om
dat zij het wilde. Hoe kende zij zijn lach en het fronsen van zijn
voorhoofd; zij kende zijn tanden, groot en wit, zij kende de verschillende
glansen van zijn oogen, en hun kinderlijke goedige uitdrukking als hij
blij was, en hun doffen gloed als hij nadacht. Zij kende de aardige
manier, waarop hij zijn eene wenkbrauw optrok, als er een besluit genomen
moest worden. Zij kende zijn weinig behaarde armen, zijn zachte borst,
zijn middel, dat zij altijd met het hare vergeleek, zijn beenen, veel
langer dan de hare, zijn voeten met hun hooge wreef. En zij had dat alles
zoo lief, zij vermeide er zich in het als haar heilig eigendom te
beschouwen. Zijn flanellen verstelde zij zelf met een uiterste zorg. Hij
raadpleegde haar als er een vest versteld moest worden of een nieuwe das
gekocht, en over het strijken van zijn overhemden.
Zij snuffelde in zijn kleerenkast. Hij had op hun reis bijna alleen zijn
grijze reispak ge
|