t van negen uur, waaraan Mathilde hem
verteld had, dat zij zoo heerlijk had geslapen, als in geen tijden,
vroeg zij:
--Als je van-middag na de beurs thuis komt, gaan we dan een wandelingetje
doen?
--Meen je 't wezenlijk?
--Ik verlang er na, zei ze, ik ben in zoo lang niet uitgeweest!
Jozef bracht er, werkelijk waar, een heden blijden ochtend om door op
het kantoor. Hij was er gelukkig mee.
Om drie uur gingen ze uit. Voor 't eerst had Mathilde haar rouwhoed op
met de lange kaper. Toen zij buiten kwam in het groote licht, in de
levende straat, duizelde haar hoofd. Maar zij nam Jozefs arm, die zoo
heerlijk steunde. Stil gingen zij voort. Mathilde keek naar haar voeten,
haar zwart-stoffen laarsjes, om te zien of zij wel precies gelijken pas
met Jozef hield. Maar het ging niet. Hij maakte te groote stappen. Zij
wandelden de Hoogstraat door, daarna langs den Kloveniersburgwal tot aan
den Amstel, tot aan de Hooge Sluis. Hier voelde Mathilde zich moe worden.
Zij wandelden denzelfden weg te-rug, nog langzamer.
--He, zei Mathilde, die goeye vader, wat hield hij ook van zoo'n loopje!
Maar er klonk alleen nog maar melankolie in haar stem, de hartstochtelijke
droefheid was overgegaan in het smartelijk-plezierige van de herinnering.
Toen zij bij hun stoep te-ruggekeerd waren, drukte zij Jozefs arm innig
met den haren. En zij brachten een avond door zoo als vroeger. Hun levens
naderden elkaar weer zeer.
Nu begonnen er dagen voor Mathilde, zoo gelukkig als zij ze nog niet had
gekend. Langzamerhand begon ze er vrede mee te krijgen haar vader niet
meer in haar nabijheid te zien. Zij verbeeldde zich, dat hij nu in een
hemel, in een soort bovenaardsche sfeer verkeerde en hij van omhoog op
haar neder glimlachte, als hij zag, dat zij niet zoo mistroostig meer
was. Haar gevoel dat altijd behoefte aan iets geheimzinnigs bovenaardsch
had, gaf haar volzinnen in over het nog bestaan en de zaligheid van haar
vader, die zij zich zelve herhaalde als de gedachte daaraan haar hinderde,
en die haar te vrede stelden zonder dat zij verder behoefte had er meer
over na te denken en er zich onophoudelijk mee bezig te houden.
De anderhalf jaar van hun rouwtijd gingen Jozef en Mathilde kalm, zonder
gebeurtenissen, in altijd weer vermeerderende liefde, voorbij. In den
eersten tijd, als Jozef van de Beurs thuis kwam en Mathilde zag hem dan
zijn boeken opzoeken en gaan zitten lezen en studeeren als een werkzaam
man, dan deed haar dat een onuit
|