gs den rand van den
bovenkant van het bureau dwaalde en dat zij dacht aan Jozef en aan
Emilie, die misschien beneden samen zaten te praten. Maar dan, als ware
zij van haar plicht afgeweken ging zij weer door met lezen met dubbelen
ijver.
Een week later,--de deur van de dooden-kamer stond open--hoorde
Mathilde de huisdeurschel gaan. Zij herkende de bizondere trilling van
het geluid. Als was zij dat al lang van plan geweest, stond zij op en
ging, haar zakdoek in haar hand naar beneden. Jans deed juist open.
't Was Emilie. Mathilde ging op haar toe en, met een eersten glimlach na
zes weken.
--Wel jufvrouw, het doet me toch plezier u eindelijk eens te ontmoeten.
Emilie zei te gelijker tijd, met een meewarig lachje, iets, dat niet
gehoord werd onder de woorden van Mathilde heen.
--Ja, mevrouw, mag ik u nog wel kondoleeren ...
--Dank u, u begrijpt ...
Zij gingen de zijkamer binnen.
--Ja, mevrouw, dat hoor ik ...
Zij spraken voort. Mathilde verontschuldigde zich, dat zij zoo dikwijls
op zich had laten wachten. Zij sprak van haar groote droefheid, sprak
voords over het leenen van de boeken van Jozef, dat zij zeide heel
aardig te vinden, om toch vooral niet den schijn te hebben daar niets
van te weten. Toen kwam ook Jozef binnen. Het verraste hem Mathilde daar
te vinden. Het deed hem pleizier.
Dien avond zaten Jozef en Mathilde onder de thee als gewoonlijk zwijgend
bij-mekaar. Zij hadden heel weinig gesproken sinds Emilies vertrek, een
half uur voor den eten. Jozef dacht juist aan niets anders dan aan de
geur van zijn cigaar en aan het ongelijk dat hij gehad had met een vrouw
als Mathilde, die zoo lang bedroefd bleef, te trouwen, toen hij een snik
hoorde en het lichtje onder de theepot hevig zag waggelen en deinen.
Mathilde stond op, ging naar hem toe en zei met een bevenden mond:
--Och toe, ontvang d'r niet meer alleen, die Emilie. wees niet meer met
haar alleen!
Zij drukte haar gezicht tegen het zijne, terwijl zij haar armen om zijn
schouders hield en zij morste een traan van haar wang op zijn snor. Maar
eer hij tijd had van zijn verwondering te bekomen en te-rug te zoenen,
was zij al van hem van-daan. Zij vluchtte de kamer uit, de trap op, als
riep een onweerstaanbare stem haar naar boven, en sloot zich op in haar
vaders kamer. Daar bleef zij in donker boven het bureau huilen.
Jozef wist niet wat te doen. Eerst wilde hij haar nagaan, maar hij
bedacht zich, hij bleef zitten, en ging weer alleen naar
|