niet goed begrijpen kan. Zij
zit den heelen-dag maar boven, op zijn kamer, om haar vader te treuren.
Ik laat haar maar stil haar gang gaan. De tijd zal het verdriet van-zelf
slijten. U zal haar dus exkuzeeren. En Jozef ging Mathilde maar niet
halen. Hij dacht dat zij misschien roodgehuilde oogen had en liever geen
vreemde menschen wilde ontmoeten.
Emilie Hartse bleef uit beleefdheid, om niet dadelijk heen te gaan, nog
even. Haar betrekking tot Jozef bestond eigenlijk hierin, dat zij, die
een kennisje van Mathilde op de Amsterdamsche school was geweest en
daarna een jaar op de zelfde kostschool met haar was geweest, later, bij
de Stuwen aan huis, waar die kennis voortgezet werd, Jozef nu en dan
had ontmoet.
Toen Jozef haar nu, na wederzijdsche beleefdheids-betuigingen,
uitgelaten had, was hij verwonderd in den gang Jans te ontmoeten, die,
beladen met tafelborden en zilver, bezig was voor het eten te dekken.
--Is het al zoo laat? vroeg zij.
--Ja, meneer, zei Jans, verwonderd over die vraag, kwart voor vijven.
Toen Mathilde met haar bleeke droevig-droomende gezicht en strakke
wangen, aan tafel kwam, verweet Jozef haar zachtjes haar
menschenschuwheid.
--Waarom ben-je niet even gekomen, lieve kind? Emilie Hartse was er. Ze
was erg verlangend je eens weer te zien na zoo'n langen tijd.
--Och, ik ben haar al haast vergeten, en ik was boven zoo druk bezig. Ik
was niet gestemd. Ik zou niet weten wat ik met haar zou hebben moeten
spreken ... Blijft ze lang?
--Ja, ik heb een heel tijdje met haar zitten praten. Ze is al door in
Parijs geweest, maar blijft nu voor goed hier.
--Zoo! zei Mathilde flauwtjes. En zij spraken nog enkele woorden over
andere onderwerpen.
Na het eten ging Mathilde in het zaaltje zitten voor het op de
binnenplaats uitziend raam, aan het lezen van een oud dik met vette
lettertjes volgekrabd schrijfboek. Het was het dagboek, door haar vader
in zijn jeugd gehouden, waarin hij al zijn zorgen en zijn vreugden op
nogal droge manier had neergeschreven, door Mathilde in een hoekje van
het bureau boven ontdekt, en dat ze nu geregeld 's avonds met warme
tranen beschreide.
Zes dagen later werd er, zoo-wat op hetzelfde uur, op dezelfde manier
gescheld als dien dag. Het was Emilie Hartse, die vroeg of mevrouw nu
toch misschien te spreken was. Maar Jozef had Mathilde in zoo een
droefheid en dofheid na de koffie zien wech gaan, dat hij Jans zeide
Mathilde maar niet eens te gaan waarschuwen, en zelf
|