En hoe gaat 'et uw vrouw?
Zij stak hem haar arm toe, die tot aan den elleboog in een zwart
glace-en handschoen was.
--Dank u, zij zal zoo wel komen ... En wat heeft men u in lang niet
gezien ... Dat zal wel een jaar of vier, vijf zijn!
--Ja, ik ben verleden week pas te-ruggekomen in het land ... Er is heel
wat gebeurd in dien tijd, zei zij, plotseling ernstig, bijna meewarig.
--Ja, ja, andwoordde Jozef, het is een groot verlies voor ons geweest.
Wij hielden zoo veel van hem!
--Hoe houdt uw vrouw er zich onder? ... Och, ik begrijp heel goed, dat 't
haar een groot verdriet moet doen, maar daartegen is 't al weer gelukkig,
dat zij nu zoo'n grooten steun heeft in ... in u. 't Zou wat anders geweest
zijn om dat alleen te dragen.
--Ja, zei Jozef.
Zij spraken er nog eenigen tijd over door. Toen vroeg hij na een kleine
pauze.
--En is u al dien tijd in Parijs geweest?
Bij deze vraag nam hij haar eens goed op. Zij was een lange vrouw, een
half hoofd grooter dan Mathilde. Zij droeg haar blond-rossig haar in een
doffe warrelend-krullende boeket van onder den hoed, die naar voren open
stond, tot even boven haar fijne als geel-gepenceelde wenkbrauwbogen.
Zij had erg klare scheIblauwe oogen in ruime kasten. Zij had een dunnen
vogelen-neus. Haar vel was erg blank, met een doorschijnend rood plekje
onder elk oog.
--Altijd in Parijs, andwoordde zij, ja!
En zij ging voort met over Parijs uit te weiden. Zij was er eerst op 't
pensionaat geweest, toen even te-ruggekeerd in Holland en daarna weer
voor eenige jaren bij de familie van Riet, den holllandschen konsul in
Parijs, een broer van den heer van Riet van Amsterdam. Een wees, zoo als
zij, vloog als een vogeltje dat geen eigen nest heeft, van den hak op
den tak, zeide zij.
--En denkt u nu voorloopig in Amsterdam te blijven? vroeg Jozef.
--Ja, zei ze, tante wordt oud, ik kan haar nu goed gezelschap houden, en
buitendien, men verlangt toch altijd naar zijn eigen vaderland te-rug.
Zoo zette zich het gesprek voort, maar Mathilde kwam maar niet.
Eindelijk zei Jozef:
--Mathilde komt maar niet. Ik zal eens gaan hooren wat het is.
--Och, doet u 'et niet, mevrouw kan misschien niet van haar bezigheden
af.
--Ik begrijp 't wel half, andwoordde Jozef, waarom zij niet komt. U moet
het haar niet kwalijk nemen. Zij heeft zich het verlies van haar vader
vreeselijk aangetrokken, al te erg, vind ik. Zij is in een soort van
doffen geestes-toestand geraakt, die ik mij
|