zwarte kleed schoof zonder geluid over de
treden. Zij kwam binnen en sloot de deur achter zich. Een frischheid
kwam haar te gemoet, de buitenlucht waarin zich het geluid van de straat
oploste, drong om haar ooren en haar gezicht. Jans was waarschijnlijk
van-morgen nog hier geweest, want achter de neergelaten gele jaloezien,
stond een van de twee vensters open. Het gegons en gebrom van de straat
woei naar binnen. Mathilde haastte zich het venster te sluiten. Zij trok
de jaloezien allebei op. Toen keek zij rond. Wat een stilte, wat een
eenzaamheid! Den rug naar het venster gekeerd, rechtop, het bovenlijf en
het hoofd een beetje naar achteren gestrekt, de handen gevouwen naar
beneden gedrukt en naar onderen geopend bekeek zij lang alles wat er in
de rondte stond. De glans van het daglicht, die het zwart van haar japon
vergrijsde, had zich over haar rug gespreid in een glimmend ovaal, viel
in plooyen tot haar voeten en glimperde door de kroesige bosjes haar
rondom haar hoofd. Zij liep naar het ledikant en schoof gauw de witte
gordijnen op-zij. Zij keek er in. Er was niets. De kussens en peluw en
de dekens en sprei lagen in twee hoopjes op de matras gestapeld als in
een bed, dat niet meer gebruikt wordt, wachtende op een nieuwen
gebruiker. Zij schoof de gordijnen weer dicht. Daar naast was de kleine
kast van haar vader in den muur. Verder was er een schrijfbureau, een
klein kastje, dat altijd het "apotheekje" genoemd werd, waarin allerlei
huishoudelijke medikamenten werden bewaard en geetiketteerde fleschjes
en doosjes; voords nog een kast in den muur, die alleen door het
smoeselige bruin van het behangsel rondom het sleutelgat kenbaar was,
waar het linnengoed en de kousen van den doode in werden geborgen.
Eindelijk stond er een sjiefonjeire; hierin bewaarde de oude heer
allerlei voorwerpen en snuisterijen, herinneringen aan zijn vrouw,
eenige teekeningen van hem zelf uit zijn jeugd, papieren, ringen,
kadootjes, een kostbaren wandelstok, een heele kollektie van zijn eigen
oude zakportefeuilles, en zoo meer.
Mathilde had aan het ontbijt de sleutels van Jozef gevraagd en begon met
de bovenste laa van deze kast open te trekken. Met den arm, waarom de
enge zwarte japon rond gespannen zat, leunde zij op den kant van de laa
en keek er in neer. Al die voorwerpen, waarvan zij vele nooit had
gezien, en die met een soort van eerbied en achterhoudendheid door haar
vader buiten elks bereik werden gehouden, die hij alleen kende, waarvoor
|