aaltje, waarop hun kamers uitkwamen, want Jozef
sliep nu op het logeerkamertje, om dat zij zoo moe en zoo zwak en zoo
verdrietig was en beter kon liggen en rusten alleen in het een-persoons
bed. Jozef had wel eerst de logeerkamer willen nemen, die boven het
zaaltje was, maar Mathilde had hem graag dicht bij haar 's nachts en
buitendien, dat was alles van-zelf toevallig zoo gegaan. Zij hadden er
niet eens over gedacht of het wel redelijk was. Zij schenen in het leed
van den dood hun hartstocht in te sussen. Zij zoenden mekaar goeden
morgen en goeden avond als twee vijf-en-twintig jaar getrouwden. Soms
lei Jozef zijn hand op haar schouder of streek haar over 't haar, maar
dan andwoordde zij met geen enkelen blik, met geen een beweging. Hij had
medelijden met haar droefheid; hij begon zich wel al te vervelen, maar
hij wilde zich in deze omstandigheid schikken. Hij las maar koeranten en
had ook zijn oude boeken over staathuishoudkunde weer eens doorgebladerd.
Allerlei boeken waren hem door de handen gegaan, toen hij de nalatenschap
en beschikkingen van den ouden heer geregeld had. Zoo was hij daartoe
gekomen.
Tot nu toe had Mathilde, na de begrafenis, nog niet in de slaapkamer van
haar vader durven gaan. Jans had alles daar een beetje opgeredderd en
schoongemaakt, maar verder was de deur gesloten gebleven. De sleutel
stak er wel op, maar niemant had sints een dag of veertien de licht-
bruine kruk bewogen. Maar Mathildes verdriet begon zich zoo te hechten
aan al de voorwerpen in huis, die haar vader het dikwijlst had aangeraakt,
dat zij eindigde met den wensch te hebben al de overblijfselen van zijn
meest innig en eigen bestaan weer te zien, en, voor zoover zij ze nog niet
kende, te ontdekken en te betasten. Een droevige nieuwsgierigheid mengde
zich in haar doffe verdriet. Zij wilde nu die slaapkamer ingaan, en
zachtjes over den vloer loopen, die lucht inademen, die kleuren zien,
waarin hij had geleefd als hij alleen was. Zij wilde aan die ruimte,
waarin aan die zoldering waaronder hij zoo gauw was gestorven, vragen of
hij erg geleden had, of hij nog veel om haar had gedacht. Er mengde zich
nog angst voor de kamer in haar nieuwsgierigheid: zou zij misschien de
doffe echo van zijn stem hooren, zou niet zijn stap nog ergends treden,
achter het bed, bij de tafel?
Een ochtend, dat Jozef naar 't kantoor was over tienen, liep zij
langzaam de trap op naar boven. Haar zwarte haar hing verdrietig over
haar vale voorhoofd, en haar
|