verdween in een warreling van gouden pijltjes en er stille
tranen spatten op haar japon. Al de herinneringen uit haar vroegste
jeugd en van later kwamen op in haar verbeelding, zachtjes na mekaar.
Die goede vader, die zoo innig goed was, zoo iets wereldsch, zoo
plicht-getrouw, die zoo bedaard en eenvoudig het leven doorging en haar
zoo erg, met zoo een trouw, zoo oprecht en zonder bijbedoeling, had
liefgehad. Daar waren nooit plechtige oogenblikken tusschen haar en haar
vader geweest, er waren nooit hartstochtelijke dingen tusschen hen
gebeurd, er waren nooit van die uren geweest, waarin hij haar een
nadrukkelijk en opperst bewijs van een overgroote liefde zou hebben
gegeven. Hij was altijd stil voor zich heen geweest, en kalm, hij
verdroeg zijn verdriet en genoot zijn pleizier zonder veel ophef. Toen
haar moeder gestorven was, had hij haar eenvoudig gezoend en hadden zijn
tranen over haar wangen gevloeid, toen zij naar 't kostschool ging en
zij dus voor een heden tijd scheidden, was precies hetzelfde gebeurd.
Dit waren de eenige oogenblikken, waarvan zij zich herinnerde, dat hij
een beetje ongewoon was geweest. Nooit had hij haar het leven gered,
nooit zelfs had hij haar in vervoering tegen zich aangedrukt. Maar toch,
wat voelde zij vreeselijk, dat hij er niet meer was, hij, de eenige
liefde van haar heele jeugd! Zij kon zich maar niet denken, dat hij
dood was. Zij kon zich in dit huis maar niet thuis voelen zonder hem.
Dan kwam zij een kamer binnen, wat, was vader er niet? Dan ging zij naar
boven, naar bed,--wat, had zij vergeten vader goeye-nacht te zeggen?
Waarom kwam zij hem, met zijn stille goedige gangetje, nooit meer tegen
op het portaal? Waarom bleef zijn plaats toch open aan het ontbijt en 's
middags aan tafel, wat was er toch iets vreemds, iets verlatens aan de
stoelen en tafels, aan de vloer en vooral aan den leuningstoel van de
binnenkamer! En al de meubels werden haar dierbaarder dan vroeger, om
dat hij ze had gebruikt, om dat zij, zonder te zien en te spreken, zijn
leven hadden bijgewoond en hem hadden helpen leven. Zij kon met een
aandacht kijken naar de kale plekjes op het tapijt en het een beetje
afgesletene van de stoelen hier en daar, om dat iemant ze door ze
herhaaldelijk te betreden kaal had gemaakt en iemant ze moest hebben
versleten.
Zoo zat zij 's avonds te droomen in haar zwarte japon zonder garneersel.
Als de avond om was ging zij met Jozef naar boven. Zij gaf hem zijn
nacht-zoen in het port
|